2 Kings 11
1) Athalia Welke was Achabs dochter, de huisvrouw van Joram en moeder van Ahazia, dien Jehu gedood had, boven, 2 Kon. 8:18, en 2 Kon. 9:27. 2Ki 8.18 9.27 2) Ahazia, Zie boven, 2 Kon. 9:27. 2Ki 9.27 3) al het koninklijk zaad. Hebreeuws, al het zaad des koninkrijks; dat is, al de prinsen van den bloede, op welke de successie der kroon mocht komen. Versta dit, van Athalia's voornemen, niet van de volle daad; want n is ontkomen; gelijk 2 Kon. 11:2 uitwijst. 2Ki 11.2 4) Joseba, Hebreeuws, Jehoschebah. Anders, Jehoschabbath, 2 Kron. 22:11, alwaar ook staat dat zij was de huisvrouw van den hogepriester Jojada, maar men meent dat zij uit een andere huisvrouw van Joram dan uit de afgodische Athalia geboren was. 2Ch 22.11 5) Joas, Hebreeuws, Joasch; anders, Jehoasch, onder, 2 Kon. 12:2. 2Ki 12.2 6) [zettende] Dit woord is hier ingevoegd uit 2 Kron. 22:11. 2Ch 22.11 7) een slaapkamer; Hebreeuws, een kamer der bedden; dat is, in een der kamers, die aan den tempel getimmerd waren, waarin de bedden der priesters waren, waarop zij sliepen, als zij op hun beurt den godsdienst moesten waarnemen. Zie Jer. 35:2. Jer 35.2 8) zij verborgen hem Te weten, Jojada en Joseba. 9) voor Athalia, Hebreeuws, voor het aangezicht van Athalia. 10) Jojada, Hebreeuws, Jehojadah, de zoon van Ahimaz, den zoon van Zadok, hogepriester en onderscheiden van Jojada, den vader van Benaja, die leefde ten tijde van David, 2 Sam. 8:18. 2Sa 8.18 11) oversten van honderd Dezen waren vijf in getal, en worden genoemd 2 Kron. 23:1. Zij schijnen priesters geweest te zijn, gelijk men mag afnemen 2 Kon. 11:5,7,9. 2Ch 23.1 2Ki 11.5,7,9 12) hij maakte Te weten, om Athalia te doden, Joas in het koninkrijk te stellen, de afgoderij te weren, en den zuiveren godsdienst weder op te richten. 13) u, Versta, priesters en Levieten; 2 Kron. 23:4. 2Ch 23.4 14) ingaan, Te weten, in den tempel. De priesters en de Levieten waren verdeeld in vier en twintig beurten, 1 Kron. 24, naar welke verdeling zij bij beurte alle week in den tempel kwamen, om den godsdienst naar de gestelde orde te verzorgen; hetwelk wordt genoemd ingaan, te weten, in den tempel, om de wacht waar te nemen. Anders, die in de week ingaan. 15) huis des konings; Dat is, aan de kamer in den tempel, waar de jonge koning werd verborgen gehouden. 16) Sur; Dit was de poort tegen het oosten, en was de grootste poort des tempels, daarom wordt zij ook genoemd de hoge-poort, onder, #2 Kon. 15:35; ook de fondament-poort, #2 Kron. 23:5; idem de nieuwe poort, Jer. 26:10, omdat zij van den koning Jotham is vernieuwd, 2 Kron. 27:3. 2Ki 15.35 2Ch 23.5 Jer 26.10 2Ch 27.3 17) achter de trawanten; Deze poort was aan het zuiden, naar den voorhof der priesters, die anders [gelijk enigen menen] genaamd werd Sippim, dat is, de dorpelpoort; 2 Kron. 23:4. 2Ch 23.4 18) tegen inbreking. Of, tegen afrukking, of wegneming; dat is, gij zult den tempel alzo bewaren, dat daaraan niet gebroken worde, en dat de koning met geweld daar niet uit genomen noch weggevoerd worde. 19) delen Hebreeuws, handen. 20) uitgaan, Versta, degenen, die uit den tempel naar huis zouden keren, hebbende voor die week hun dienst op hun beurt volbracht. Want op elken sabbat moesten nieuwe in hun plaats treden. 21) tussen Of, tussen de gelederen, die in orde gesteld zijn; dat is, in uw wacht, als gij zult optrekken, of rondom den koning zijn, om hem te bewaren. 22) die van den koning Dat is, die David van zijn vijanden had genomen, en mogelijk den Heere in den tabernakel tot een gedachtenis geheiligd had; gelijk het zwaard van Goliath, 1 Sam. 21:9, en de schilden der Syrirs, 2 Sam. 8:7, die daarna schijnen van Salomo in den tempel gebracht te zijn, 1 Kon. 7:51. 1Sa 21.9 2Sa 8.7 1Ki 7.51 23) rechterzijde Dat is, de zuidzijde. 24) linkerzijde Dat is, de noordzijde. 25) het altaar Te weten, der brandoffers; welke was bij de oostpoort des tempels. 26) het huis toe, Dat is, den tempel, die van het altaar westwaarts stond. 27) hij des konings zoon Namelijk, Jojada. 28) getuigenis; Hetwelk hij hem in de hand gaf, en was het wetboek, waarin God getuigt hoe hij zich in zijne regering moest gedragen. Zie Deut. 17:18. De 17.18 29) zalfden hem; Die hun vader naar de gewoonlijke orde in het rijk opvolgden, werden naar sommiger mening, niet gezalfd, maar alleen, die na enige verandering in het regiment of buiten de ordinaire wet, of uit vrees van toekomende zwarigheid, koning werden, gelijk Saul, 1 Sam. 10:1; David, 1 Sam. 16:13; Salomo, 1 Kon. 1:34; Jehu, 2 Kon. 9:6; Joahaz, 2 Kon. 23:30; en hier Joas, die zijn vader opgevolgd is, nadat Athalia het rijk geweldiglijk en tirannelijk aan zich getrokken had. 1Sa 10.1 16.13 1Ki 1.34 2Ki 9.6 23.30 30) klapten Tot een teken en bewijs der vreugde. Alzo wordt de klapping der handen genomen, Ps. 98:8; Ezech. 25:6; elders voor een teken der droefheid, Ezech. 6:11. Ps 98.8 Eze 25.6 6.11 31) pilaar, Of, gestoelte; dat is, op het koninklijk gestoelte, dat Salomo van koper gemaakt had, en stond in het voorhof des volks aan een pilaar. Zie onder, 2 Kon. 23:3, en 2 Kron. 6:13. 2Ki 23.3 2Ch 6.13 32) naar de wijze, Dat is, naar de manier van doen; of, gelijk de koning gewoon was, aan die kolom te staan als hij in den tempel kwam om God te dienen, of het volk aan te spreken. Vergelijk onder, 2 Kon. 23:3. 2Ki 23.3 33) verscheurde Een teken van spijt, droefheid en grote beroering des geestes. Zie Gen. 37:29. Ge 37.29 34) de ordeningen, Zie boven, 2 Kon. 11:8. 2Ki 11.8 35) zij legden Anders, zij bestelden aan haar zijdwacht, of, zij gaven, of, maakten haar plaats; te weten, om uit den tempel te gaan. Hebreeuws, zij zetten haar handen, of zijden, of ruimten, of plaatsen. 36) den weg Dat is, den weg van de stadspoort Davids, die zo genoemd was en noordwaarts stond; vanwaar men ging naar de poort van Efram. Zie onder, 2 Kon. 14:13. Sommigen menen dat deze weg den naam heeft van den ingang der paarden, omdat men door denzelven bekwamelijk tot des konings huis te paard kon rijden. 2Ki 14.13 37) een verbond Te weten, eerst een kerkelijk verbond tussen God en den koning met het volk, aangaande de oprichting en handhaving van den zuiveren en waren godsdienst; daarna ook een politiek verbond, aangaande het ambt des konings tegen zijn volk, in zijn regering, en den schuldigen plicht des volks tegen den koning, in politieke gehoorzaamheid. 38) den HEERE tot [een] volk Dat is, dat het den Heere alleen voor den waren God kennen en naar zijn woord dienen zou, verwerpende alle afgoderij en valsen godsdienst, welke verklaring bevestigd wordt met hun volgende daad, 2 Kon. 11:18. 2Ki 11.18 39) bestelde Of, herstelde; overmits de zuiverheid van den godsdienst door de verkeerdheid des tijds zeer vervallen was. Zie breder en meer bijzonder hiervan 2 Kron. 23:18,19. 2Ch 23.18,19 40) poort der trawanten Genaamd anders de hoge poort, 2 Kron. 23:20. Zie aldaar de aantekening. 2Ch 23.20 41) hij zat Zie 1 Kon. 1:46. 1Ki 1.46 42) [bij] Anders, in. 43) zeven jaren Men kan hieruit afnemen dat Joas maar een jaar oud was, als Athalia hem zocht te doden en hij in den tempel met zijn voedstervrouw verborgen werd, want is hij daar zes jaren bewaard geweest, boven, 2 Kon. 11:3. 2Ki 11.3
Copyright information for
DutKant