2 Kings 14:9

17) De distel,

De koning Isra‰ls vergelijkt alhier den koning van Juda bij een distel of doornstruik, en zichzelven bij een cederboom, zijn krijgslieden bij het wild gedierte des Libanons, en de schade, die de koning van Juda te verwachten had, bij de vertreding van den distel. Het is zoveel alsof hij zeide: Indien gij, die in macht van volk en heerlijkheid des koninkrijks bij mij niet meer zijt te vergelijken, dan een verachte distel bij een verheven cederboom, tot mij om vrede en vriendschap gezonden had, het zou u niet gelukt hebben; hoeveel minder zal u deze vijandige vermetelheid wel bekomen? daarom indien gij wijs zijt, doe afstand, u wachtende voor schade.

18) Libanon is,

Zie 1 Kon. 4:33.

1Ki 4.33

2 Chronicles 2:8

16) algummimhout

Zie van dit hout 1 Kon. 10:11, waar het genaamd wordt almuggimhout.

1Ki 10.11

Psalms 29:5

Psalms 92:12

14) mijn oog

Zie dergelijke manier van spreken Ps. 22:18, en de aantekening aldaar.

Ps 22.17

15) mijne oren

Te weten, als God hen tot de welverdiende straf trekken en hun vergelden zal het kwaad, dat zij mij gedaan hebben. Zie Ps. 91:8.

Ps 91.8

Song of Solomon 3:9

28) koets

Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk ene bruidkoets of bedstede. Doch het betekent ook een koetswagen. Het schijnt dat hier gesproken wordt van dien triomfwagen, waarvan Ps. 45:5 geschreven staat, waar bij den wagen verstaan wordt het woord der waarheid, of de predikatie van het heilig Evangelie. Anderen verstaan door het Hebreeuwse woord een sierlijk gebouw.

Ps 45.4

29) het hout

Dat is van cederhout, hetwelk op den berg Libanon overvloediglijk pleegt te wassen. Zie de aantekening Richt. 9:15. Dit hout verrot niet. Zodat de leer van het heilige Evangelie bekwamelijk bij hetzelve mag vergeleken worden. Want het is een eeuwige Evangelie, Openb. 14:6. Zie Hoogl. 1:17.

Jud 9.15 Re 14.6 So 1.17

Song of Solomon 5:15

65) Zijn schenkelen

Onder den naam van schenkelen of benen worden ook de dijen verstaan, ja, het gehele onderlijf van het lichaam tot de voeten toe, zijnde de instrumenten of delen, die het lichaam dragen, onderstutten en bewegen van de eerste plaats tot de andere. Deze gelijkenis wordt ook gebruikt Openb. 1:15. Zie Ps. 147:10. De sterkte en macht van Christus, of de machtige en gestadige hulp, die Hij zijne kerk bewijst, worden vergeleken bij marmeren pilaren, die sierlijk en vast staan, zijnde gegrond op zuiver of dicht massief goud, betekenende dat de beloften en werken des Heeren zijn zuiver, vast, bestendig, ja, ook tegen de poorten der hel. Te dezen aanzien wordt Christus genoemd de steenrots, waar de kerk op gebouwd staat; Matth. 16:18; 1 Petr. 2:6.

Re 1.15 Ps 147.10 Mt 16.18 1Pe 2.6

66) als de Libanon,

Dat is, heerlijk, sterk en lieflijk, gelijk de schone, grote, hoge bomen van welke vele op den berg Libanon wiessen, van welken zie de aantekening boven, Hoog. 4:8.

So 4.8

67) uitverkoren

Dat is, schoon en aanzienlijk als de cederen. Dingen, die andere overtreffen in schoonheid en grootheid, worden gemeenlijk door de mensen uitgekipt en uitverkoren.

Isaiah 60:13

58) De heerlijkheid

Dat is, de heerlijke hoge bomen, de schoonste, die op den berg Libanon wassen; Ps. 29:5. Gelijk deze zijn gebruikt tot den bouw van den tempel te Jeruzalem; 1 Kon. 5:6,9,14, alzo zullen voortreffelijke mannen, die met zonderlinge gaven van den Heiligen Geest begaafd zijn, gebruikt worden tot opbouwing der gemeente van Jezus Christus; ja ook koningen, vorsten en groten dezer wereld, Jes. 61:3, worden de godzaligen genaamd bomen.

Ps 29.5 1Ki 5.6,9,14 Isa 61.3

59) de beuke-

Of, pijnappelboom.

60) de plaats mijns

Dat is, het heiligdom. Want aldaar zat de Heere op de ark des verbonds. Doch hier wordt gesproken van de Christelijke kerk, in welke God woont door zijnen Geest; 2 Cor. 6:16.

2Co 6.16

61) de plaats Mijner

Aldus wordt de kerk Gods elders genoemd. Zie Ezech. 43:7.

Eze 43.7

Jeremiah 22:23

56) Libanon woont,

Dat is, nu aldus praalt met gebouwen van cederen, die gij van den Libanon haalt. Dit schijnt voornamelijk te zien op des konings huis, waarvan in het volgende.

57) hoe begenadigd

Alsof de Heere zeide: U zal gans gene genade noch gunst wedervaren van de Babyloni‰rs, maar het tegendeel, gelijk volgt. Anders: hoe gunstrijk, of aangenaam zult gij zijn? of hoe zult gij smeken?

Copyright information for DutKant