2 Kings 17:3-5

4) Salmaneser,

Anders ook genaamd in sommige histori‰n Nabonassar. Hoewel anderen menen dat zij onderscheiden zijn.

5) een geschenk gaf.

Dat is, jaarlijks tribuut of schatting.

6) bevond

Namelijk, omtrent het vijfde of zesde jaar dezer regering van Hosea. Vergelijk onder, 2 Kon. 18:9.

2Ki 18.9

7) So,

Anders in de histori‰n genoemd Sabachos, die zijn voorganger Asychis verdreven hebbende, vele jaren over Egypte geregeerd heeft. Diens hulp heeft Hosea verzocht tegen de Assyri‰rs.

8) gevangenhuis.

Hebreeuws, het huis der besluiting, of, des bedwangs. Dit is geschied in het negende jaar der regering van den koning Hosea, vermeld in 2 Kon. 17:1.

2Ki 17.1

Ezekiel 21:23

85) Dit zal

Dat is, deze uwe profetie.

86) hun

Te weten den Joden.

87) in hun ogen

Dat is, in hun oordeel; zie Job 18:3.

Job 18.3

88) ijdel waarzeggen zijn,

Hebreeuws, een waarzeggen der ijdelheid, of leugen; vergelijk onder Ezech. 21:29.

Eze 21.29

89) onder hen;

Namelijk de Joden met de Egyptenaars, of ook andere omliggende volken, die den Joden met den eed beloofd hadden, dat zij hen tegen de Chalde‰n beschermen zouden. Sommigen verstaan het van den eed met welken zij aan den koning van Babel verplicht waren; uit het volgende.

90) hij zal der

Namelijk de koning van Babel.

91) ongerechtigheid gedenken,

Versta, de ontrouw en meinedigheid, die de koning Zedekia in het breken van het verbond, gemaakt met Nebukadnezar, bewezen had.

92) opdat zij

Namelijk de Joden in Jeruzalem wonende en daaronder behorende.

93) gegrepen worden.

Of gevangen, of ingenomen worden; dat is door wapenen overwonnen, overweldigd en gevankelijk weggevoerd worden.

Ezekiel 29:16

34) ongerechtigheid doet gedenken,

Die zij in het handelen met de Egyptenaars begaan, en aderszins vanouds af vandaar gehaald hebben. Zie boven Ezech. 21:24, met de aantekening, en wijders Ezech. 18:22,24, en Ezech. 23:19,20,21.

Eze 21.24 18.22,24 23.19,20,21

35) henlieden omzien;

Of, als zij naar hen omzagen; te weten naar de Egyptenaars; niet op mij, maar op Egypte vertrouwende, en alzo van mij afwijkende; waardoor zij mij oorzaak zouden geven om het een met het ander tezamen hunlieden te gedenken en te straffen. Zie Gen. 8:1.

Ge 8.1

Hosea 9:3

7) land niet blijven;

Namelijk Kana„n, dat Gods land en erfenis dikwijls genoemd wordt; zie Ps. 68:10, en Jo‰l. 1:6, en Jo‰l. 3:2, enz.

Ps 68.9 Joe 1.6 3.2

8) Egypte keren,

Zie boven Hos. 8:13.

Ho 8.13

9) en zij zullen

Of, maar; indien men het verstaat van hulp in Egypte te zoeken tegen den Assyri‰r. Alsof God zeide: Zij mogen naar Egypte lopen zoveel zij willen, zij zullen evenwel naar Assyri‰ moeten.

10) Assyrie

Waarheen zij gevankelijk zullen worden weggevoerd.

11) onreine eten.

Dat God in zijne wet verboden had te eten, en waarvan zij etende, naar de wet der ceremoni‰n onrein werden. Vergelijk Ezech. 4:12,13; Dan. 1:8, en hier Hos. 9:4.

Eze 4.12,13 Da 1.8 Ho 9.4

Hosea 9:6

20) gaan daarhenen

Dat is, zullen voorzeker uit hun land moeten weggaan; of zij gaan heen, dat is zij gaan verloren, of verdwijnen.

21) verstoring;

Die de Assyri‰r zou aanrichten.

22) Egypte zal ze verzamelen,

Uit deze woorden schijnt afgenomen te kunnen worden dat er een gedeelte van Isra‰l voor den Assyri‰r zou vluchten naar Egypte, menende aldaar wel ontvangen en geholpen te zullen worden, omdat zij den Assyri‰r verlatende met den koning van Egypte gehandeld hadden; zie boven Hos. 8:13, maar hoe zij daarover zouden varen, wordt hun hier geprofeteerd. Sommigen gissen dat zij eerst tot die van Juda, daarna met hen naar Egypte getogen zijn.

Ho 8.13

23) Mof zal

De stad Memfis in Egypte, anders [naar sommiger gevoelen] ook genoemd Nof, Jes. 19:13; zie de aantekening aldaar.

Isa 19.13

24) begraven;

En vervolgens zullen zij in hun land niet wederkeren, maar in ballingschap omkomen.

25) begeerte zal er zijn naar hun zilver,

Men zal hun geld zoeken en roven. Of, de pleizierige [plaatsen], of gewenste [schatten] van hun zilver, die zal de netel erfelijk bezitten; begeerte voor begeerlijke dingen, die uit zilver waren, of met zilver sieraad gepronkt.

26) netelen zullen hen erfelijk bezitten,

Hebreeuws, netel; dat is, hun land en woonplaatsen zullen lang woest liggen en onbewoond blijven. Vergelijk Jes. 32:13, en Jes. 34:13, en onder Hos. 10:8. Door de mensen versta, hun land of plaatsen waar zij gewoond hebben; zie Richt. 11:23; Jer. 49:1 met de aantekening.

Isa 32.13 34.13 Ho 10.8 Jud 11.23 Jer 49.1

27) doornen

Hebreeuws, doorn, of distel; vergelijk Job 31:40; Jes. 5:6, en Jes. 7:24.

Job 31.40 Isa 5.6 7.24

28) tenten zijn.

Ter plaatse waar hun heerlijke woningen zullen geweest zijn.

Copyright information for DutKant