2 Kings 24:1-2

1) zijn dagen

Te weten, in het vierde jaar zijner regering, hetwelk was het eerste jaar van de regering van Nebukadnezar, Jer. 25:1.

Jer 25.1

2) zijn knecht

Dat is, hem dienstbaar, zijn gebied onderworpen, cijnsbaar, gehouden hem schatting te betalen. Alzo 2 Sam. 8:2,6.

2Sa 8.2,6
3) benden

Dat is, hopen van krijgslieden. Zie boven, 2 Kon. 5:2. Deze waren in den dienst des konings van Babel, makende tezamen zijn leger.

2Ki 5.2

4) Chaldeen,

Een volk, bewonende het land van Chaldea, waarvan de hoofdstad is Babel. Vergelijk Ezech. 23:15.

Eze 23.15

5) den dienst Zijner knechten,

Hebreeuws, door de hand.

6) de profeten.

Te weten, niet alleen in het algemeen door Mozes, Lev. 26:17; Deut. 28:25,36,68, enz. maar ook in het bijzonder door de profetes Hulda, boven, 2 Kon. 22:16, en den profeet Jeremia, Jer. 25:9.

Le 26.17 De 28.25,36,68 2Ki 22.16 Jer 25.9
Copyright information for DutKant