2 Samuel 12:12

20) deze zaak doen voor gans Isra‰l, en voor de zon.

Die in 2 Sam. 12:11 verhaald is, te weten, dat God Davids vrouwen zou nemen, en die Absalom geven enz. Is dan God een auteur van Absaloms gruwelijke zonden? Dat zij verre. Nochtans zegt Hij hier uitdrukkelijk dat Hij deze zaak doen zal, enz. Heeft Hij dan Absalom deze boosheid en zonde niet ingestort? Geenszins. Maar Hij heeft Absaloms en Achitofels en des duivels moedwillige boosheid, [die zij van zichzelven hadden] door zijn heilige voorzienigheid alzo geregeerd, dat zij die tot Davids verdriet hebben aangewend en gebruikt; hetwelk den duivel, Absalom en Achitofel [die hun hart en boze lusten gezocht hebben te volbrengen] zo weinig verschoont, als Gods raad van zijn welbeminden Zoon tot onze zaligheid in den dood over te leveren, den verrader Judas, de Joden en Pilatus heeft kunnen verschonen. Het werk van Absalom enz. is boos en duivels, maar Gods werk is heilig en goed; want Hij heeft door boze instrumenten zijn knecht David tot zijn eer en Davids best willen kastijden. Absaloms en Achitofels boosheid ontdekken en tot eer zijner rechtvaardigheid straffen. Van zulke exempelen van Gods voorzienigheid en regering over het kwaad is de Heilige Schrift overal vol. En dit heeft David zeer wel geweten en bekend, en deshalve zich voor God hartelijk verootmoedigd. Zie Gen. 45:5.

2Sa 12.11 Ge 45.5

Ezekiel 29:20

44) arbeidsloon,

Vergelijk Jer. 22:3.

Jer 22.3

45) haar gediend heeft,

De stad Tyrus.

46) voor Mij

Niet dat het oogmerk van Nebukadnezar en zijn krijgsvolk geweest is, den waren God van Isra‰l in dezen te gehoorzamen [die boos genoemd worden, onder Ezech. 30:12], maar omdat God hen door zijn verborgen regering tot uitvoering van dit zijn oordeel gebruikt heeft als tot zijn dienst; zie Jer. 25:9. Hoewel het zou kunnen wezen dat Nebukadnezar van Ezechi‰ls profetie [als in Babyloni‰ geschied zijnde] vernomen hebbende door Gods bestuur, zijn voornemen te stijver vervolgd hebbe. Vergelijk Jer. 40:2,3.

Eze 30.12 Jer 25.9 40.2,3

47) gearbeid hebben,

Zie van zulk een gebruik van het Hebreeuwse woord Ruth 2:19; Spreuk. 31:13.

Ru 2.19 Pr 31.13
Copyright information for DutKant