2 Samuel 2:9

22) koning

Niettegenstaande dat dezen Abner des Heeren wil niet onbekend was, gelijk af te nemen is uit 2 Sam. 3:9,10,18.

2Sa 3.9,10,18

23) Gilead,

Zie van Gilead, Num. 32.

24) Aschurieten,

Hierdoor wordt bij de meesten verstaan de stam van Aser, zijnde de uiterste in het noorden van Kana„n, aan de zee. Hebreeuws, de Aschuriet.

25) Jizreel,

De stad was gelegen tussen half Manasse en Issaschar, op de grenzen; het dal Jizre‰l lag in Issaschar, nagenoeg in het midden van Kana„n, waaronder de naast gelegen Zebulon, Nafthali en half Manasse mede verstaan worden; gelijk nevens Efra‹m, Dan, en Simeon voor een deel in Juda gelegen.

26) gans Isra‰l.

Uitgenomen Juda, gelijk volgt.

Job 5:7

15) gelijk

Hebreeuws, en. Alzo wordt de Hebreeuwse vau dikwijls genomen, gelijk onder, Job 12:11, en Job 14:12, en Job 16:21, en Job 34:3; Spreuk. 25:25.

Job 12.11 14.12 16.21 34.3 Pr 25.25

16) spranken

Hebreeuws, de zonen der vurige kolen. Alzo wordt bij de Hebre‰n een pijl genoemd de zoon van den boog, onder, Job 41:19; idem, een zoon des pijlkokers, Klaagl. 3:13; de tarwe, een zoon van den dorsvloer, Jes. 21:10. De zin nu hier is, gelijk uit een brandende kool de spranken en vonken opvliegen, die dan schade verwekken, dat ook alzo uit de aangeboren zonde voortkomen de dadelijke zonden, die dan vele ellenden, kwalen en plagen in de wereld veroorzaken. Of, gelijk het den spranken natuurlijk is opwaarts te vliegen, alzo is het den zondigen mens natuurlijk tot ellendigheid in deze wereld voort te komen.

Job 41.28 La 3.13 Isa 21.10

Isaiah 5:1

1) mijn Beminde

Aldus noemt de profeet Jezus Christus driemaal in Jes. 5:1. De zin is: Hij is de Bruidegom zijner gemeente; ik ben zijn dienaar en vriend; Hoogl. 2:2; Joh. 3:29.

Isa 5.1 So 2.2 Joh 3.29

2) een lied

Dat is, een lied, hetwelk Hij mij zelf heeft ingegeven en in mijnen mond gelegd, dit zal ik zingen en ook beschrijven, opdat het niet vergeten worde, maar van allen man moge onthouden, gelezen en gezongen worden, gelijk Mozes ook te dien einde een lied gemaakt heeft, Deut. 32.

3) van Zijn wijngaard;

Dat is, van zijne gemeente. Zie dergelijke manier van spreken onder Jes. 5:7, en Exod. 15:17; Ps. 44:3, en Ps. 80:9; Jes. 27:2; Jer. 2:21; Matth. 21:33; Mark. 12:1; Luk. 20:9; Joh. 15:1.

Isa 5.7 Ex 15.17 Ps 44.2 80.8 Isa 27.2 Jer 2.21 Mt 21.33 Mr 12.1 Lu 20.9 Joh 15.1

4) op een vetten heuvel.

Hebreeuws, op een hoorn van een zoon der olie, of vettigheid; dat is, in een uitnemende plaats van vetten vruchtbaren grond. Zie Job 5:7.

Job 5.7
Copyright information for DutKant