2 Samuel 6:13

28) droegen,

Versta, de priesters en de Levieten. Zie 1 Kron. 15:2,12,13,14.

1Ch 15.2,12,13,14

29) zes treden voortgetreden waren,

Zie 1 Kron. 15:26. Anders, zes gangen gegaan waren.

1Ch 15.26

30) hij ossen en gemest [vee] offerde.

Te weten, David, door de priesters; om God zo in het algemeen voor zijn genade te danken, alsook in het bijzonder dat er gene scheur, gelijk tevoren geschied was, en de dragers der ark van God gesterkt en voor ongeval bewaard waren. Dit offeren heeft kunnen geschieden op een altaar, dat in der haast was opgeworpen, naar het bevel, Exod. 20:24. Vergelijk 1 Kron. 15:26.

Ex 20.24 1Ch 15.26

2 Samuel 11:11

20) ark,

Die zij in zware oorlogen plachten mede te nemen, om, in den nood zijnde, den Heere raad te vragen, gelijk te zien is Num. 31:6, 1 Sam. 4:4, en 1 Sam. 14:18, hoewel zulks ten aanzien der huichelaars [die ongelovig zijnde, zich op de uiterlijke genadetekenen tevergeefs verlaten] vruchteloos was.

Nu 31.6 1Sa 4.4 14.18

21) veld,

Hebreeuws, aangezicht des velds.

22) gij leeft en uw ziel leeft,

Zie Gen. 42:16.

Ge 42.16

23) indien ik deze zaak doen zal!

Waarop te verstaan is: Zo doe mij God dit en dat. Van zulk een afgebroken manier van spreken, in het eedzweren gebruikelijk, zie Gen. 14:23. Deze ijverige en godvruchtige redenen van Uria behoorden David wel bewogen te hebben, om zich aan deze vromen man niet verder te bezondigen.

Ge 14.23
Copyright information for DutKant