2 Timothy 4
1) betuig dan voor God Dat is, ik bid, vermaan u om Gods wil, of ik bezweer u voor God, dat is, ik neem God tot getuige, dat ik u ernstig vermaan. Zie dergelijke 1 Tim. 5:21. 1Ti 5.21 2) de levenden en Dat is, die in het leven zullen bevonden worden als Christus zal komen ten oordeel. Zie 1 Cor. 15:51; 1 Thess. 4:16,17. 1Co 15.51 1Th 4.16,17 3) doden Dat is, die tevoren zullen gestorven zijn en weder opgewekt; Joh. 5:28,29; Openb. 20:12. Joh 5.28,29 Re 20.12 4) oordelen zal Hij stelt hem voor het laatste oordeel, opdat hij en wij allen, daardoor opgewekt mogen worden tot getrouwheid in onze bediening, als die daarvan dan rekenschap zullen moeten geven. Zie 2 Cor. 5:10,11. 2Co 5.10,11 5) in Zijn verschijning Namelijk in de wolken, met Zijne engelen en met de heerlijkheid Zijns Vaders om te oordelen. 6) [in] Zijn Koninkrijk: Namelijk der heerlijkheid. 7) Predik Dit woord betekent eigenlijk met luider stem, gelijk de uitroepers, iets verkondigen. Zie Jes. 40:9. Isa 40.9 8) het woord; Namelijk des Evangelies. 9) houd aan Grieks sta aan; namelijk met gedurig leren en vermanen. 10) tijdelijk, Dat is, wanneer daartoe goede gelegenheid is, zonder die te verzuimen; Spreuk. 25:11. Pr 25.11 11) ontijdelijk; Daarmede wil Paulus niet zeggen, dat Timotheus en andere predikers onbeleefdheid zouden gebruiken, maar dat zij gedurig en ijverig moeten aanhouden, zonder enigen tijd of gelegenheid te verzuimen, hoewel het, f hun zelf zo wel niet te pas komt, f somtijds ook de toehoorders zouden menen, dat het hun niet wel gelegen is de vermaningen te horen. 12) wederleg, Namelijk de dwalingen dergenen, die de waarheid nog niet weten of niet toestaan. 13) bestraf, Namelijk degenen die kwaad en ongeregeld van leven zijn. 14) vermaan Namelijk tot oefening van alle christelijke deugden. Of vertroost; namelijk alle zwakke en bedroefde mensen. 15) in alle lankmoedigheid Dat is, zonder hevigheid of bitterheid, verdragende geduldig der mensen onverstand en onbescheidenheid. Zie Gal. 6:1; 2 Tim. 2:24. Ga 6.1 2Ti 2.24 16) leer. Dat is, zo, dat de hoofdstukken der leer altijd klaar en duidelijk voorgedragen worden. 17) de gezonde leer niet Namelijk des heiligen Evangelies. Zie 2 Tim. 1:13. 2Ti 1.13 18) verdragen; maar Dat is, niet alleen niet aannemen, maar ook niet willen toestaan dat deze hun voorgedragen wordt. 19) kittelachtig zijnde Dat is, hebbende een hart en oren, die jeuken naar wat nieuws en vreemds. 20) opgaderen, Of ophopen; dat is, den een voor en de ander na opwerpen en verkiezen, die hun wat nieuws leren. 21) naar hun eigen begeerlijkheden; Dat is, die ene leer voordragen met hunne kwade lusten overeenkomende. 22) [hun] gehoor Dat is, niet willen horen. 23) van de waarheid afwenden, Dat is, van de zuivere en waarachtige leer des Evangelies. 24) fabelen. Zie van deze fabelen 1 Tim. 1:4, en 1 Tim. 4:7; Tit. 1:14; 2 Petr. 1:16. 1Ti 1.4 4.7 Tit 1.14 2Pe 1.16 25) wakker in alles, Of, nuchter; namelijk niet alleen naar het lichaam, maar naar de ziel voornamelijk. 26) lijd verdrukkingen; Grieks lijd het kwaad; gelijk 2 Tim. 2:3,9. 2Ti 2.3,9 27) van een evangelist, Dat is, van een getrouw leraar des heiligen Evangelies. Zie van het ambt van een evangelist Hand. 21:8; Ef. 4:11. Ac 21.8 Eph 4.11 28) ten volle verzekerd zij. Dat is, gedraag u in uwen dienst met zodanige naarstigheid en getrouwheid, dat een ieder mag zien en verzekerd zijn, dat gij een oprecht leraar zijt, die alle delen zijns ambts wel bedient en volvoert, en daardoor in de waarheid meer en meer versterkt worde; zie 2 Tim. 4:17. 2Ti 4.17 29) word nu Dat is, zal nu haast geofferd of gedood worden. Dit wist de apostel, f uit een bijzondere openbaring, f door aanmerking van de gelegenheid en omstandigheden zijner zaken. Zie dergelijke 2 Petr. 1:14. 2Pe 1.14 30) tot een drankoffer Zie hiervan de aantekeningen op Filipp. 2:17. Php 2.17 31) ontbinding is aanstaande. Of, loslating, verhuizing. Zo noemt hij zijnen dood, gelijk ook Filipp. 1:23. Zie de aantekeningen aldaar. Php 1.23 32) den goeden strijd gestreden, De apostel vergelijkt den loop van zijn dienst en leven bij een strijd of kamp, die eertijds ingesteld werd met lopen, worstelen en anderszins, om daardoor een prijs of kroon te behalen. Zie van deze gelijkenis 1 Cor. 9:24,25; 2 Tim. 2:5. 1Co 9.24,25 2Ti 2.5 33) geeindigd, ik heb Namelijk daar ik nu tot het uiterste en einde mijns levens gekomen ben. 34) het geloof behouden; Daardoor wordt verstaan het zaligmakend geloof en de trouw, die hij Christus in het bedienen des apostelschaps beloofd had. 35) de kroon der rechtvaardigheid, Dat is, het eeuwige leven, waarmee de rechtvaardige, of gerechtvaardigde, gelijk als met een prijs, naar Gods genadige belofte, gekroond wordt; een gelijkenis, genomen van de strijders of kampvechters, die tot prijs een kroon ontvingen, als zij wettig gestreden hadden; zie 1 Cor. 9:25; 2 Tim. 2:5; Jak. 1:12; Openb. 2:10, en Openb. 3:11. 1Co 9.25 2Ti 2.5 Jas 1.12 Re 2.10 3.11 36) in dien dag Namelijk mijner ontbinding, en ten volle in den dag des laatsten oordeels, gelijk 1 Cor. 1:8; 2 Cor. 1:14; 2 Tim. 1:12,18. 1Co 1.8 2Co 1.14 2Ti 1.12,18 37) geven zal; en niet Grieks wedergeven; namelijk tot een genadige vergelding. 38) Zijn verschijning Zie 2 Tim. 4:1. 2Ti 4.1 39) liefgehad hebben. Dat is, die bewust zijnde van hun oprechtheid, naar deze verlangd hebben, met verzekering en vertrouwen, dat zij dan niet veroordeeld zullen worden, maar de kroon des levens zullen ontvangen. 40) haastelijk tot mij te komen. Dat is, nog voor den winter, 2 Tim. 4:21. 2Ti 4.21 41) heeft mij verlaten, Dat is, van hier vertrokken, scheidende uit den dienst, dien hij hier met mij deed in het prediken. Zie Filem.:24. 42) wereld liefgekregen, Grieks eeuw; dat is, het gemak dezes levens zoekende, om arbeid en gevaar te ontgaan, of om zijn tijdelijke zaken te verzorgen; waaruit dan niet volgt, dat hij ganselijk van het geloof zou afgevallen zijn. 43) Dalmatie. Dit landschap is een deel van Illyricum, grenzende oostwaarts aan Macedoni, en west- en zuidwaarts aan de Adriatische zee. 44) Lukas is alleen met mij. Zie van hem Col. 4:14, en Filem.:24. Col 4.14 45) Markus mede, Deze was een neef van Barnabas, Col. 4:10, genaamd Johannes en toegenaamd Markus, Hand. 12:12,25, en Hand. 15:39. Zie ook van hem Filem.:24; 1 Petr. 5:13. Col 4.10 Ac 12.12,25 15.39 1Pe 5.13 46) tot den dienst. Namelijk des Evangelies, en niet zozeer om mij in het bijzonder te dienen. 47) Tychicus heb ik Zie van hem Hand. 20:4; Ef. 6:21; Col. 4:7; Tit. 3:12. Ac 20.4 Eph 6.21 Col 4.7 Tit 3.12 48) naar Efeze gezonden. Namelijk om die kerk in uwe plaats te verzorgen. 49) Breng den reismantel Grieks phelonen. Lat. penulam; welke een mantel was, om in het reizen te gebruiken tegen regen en koude. Sommigen verstaan daardoor een koffertje, om boeken in te leggen. 50) de boeken, inzonderheid Namelijk der heilige Schrift, of andere, handelende van Gods woord. 51) de perkamenten. Grieks membranas; een Latijns woord, betekenende enige dunne vellen van beesten, toebereid om op te schrijven, bij ons genoemd perkamenten, omdat zij eerst in de stad Pergamos zijn gevonden en bereid. 52) Alexander, Van dezen, zie 1 Tim. 1:20. 1Ti 1.20 53) de kopersmid, heeft mij Of, koperslager. 54) veel kwaads betoond; Namelijk met lasteren en de gezonde leer tegen te staan, gelijk verklaard wordt 2 Tim. 4:15. 2Ti 4.15 55) de Heere vergelde Dit is geen vervloeking uit een wraakgierig hart voortgekomen, tegen de leer van Christus, Matth. 5:44, en ook van Paulus zelf, Rom. 12:14, maar ook profetische dreiging uit een Goddelijken ijver tot Gods eer en ingeven des Heiligen Geestes, van de straf die hem genakende was, daar hij zich betoonde gans onbekeerlijk en verhard te zijn. Zie dergelijke Neh. 4:4, enz.; Ps. 5:11. Mt 5.44 Ro 12.14 Ne 4.4 Ps 5.10 56) Van welken wacht gij Namelijk dat hij u ook dergelijk kwaad niet doe, of de gemeente geen schade doe. 57) eerste verantwoording Namelijk gedaan voor den Keizer Nero. 58) niemand Namelijk van mijn medehelpers in den dienst des Woords, of die mij plachten te volgen en vergezellen. Het schijnt dat hij Lukas uitzondert, 2 Tim. 4:11. Indien Petrus toen te Rome zou geweest zijn, gelijk voorgegeven wordt, zo zou dat een grote schande voor hem geweest zijn, hetwelk niet gelofelijk is. 2Ti 4.11 59) bij mij geweest, Namelijk om mij met raad, voorspraak, getuigenis, of anderszins te helpen. 60) verlaten. Dat is, alleen gelaten, niet vergezeld. 61) Het worde hun niet toegerekend. Dewijl zij dit uit zwakheid en vrees des gevaars gedaan hadden, zo bidt hij God voor hen, daar hij tevoren tegen den moedwilligen en verstokten Alexander gebeden heeft, 2 Tim. 4:14; zie dergelijke Luk. 23:34; Hand. 7:60. 2Ti 4.14 Lu 23.34 Ac 7.60 62) bijgestaan, en Namelijk met de genade zijns Geestes, gelijk hij beloofd heeft, Luk. 21:14,15. Of, heeft gestaan bij mij, gelijk Hand. 27:23, en mij vertroost en versterkt. Lu 21.14,15 Ac 27.23 63) heeft mij bekrachtigd; Namelijk met wijsheid, voorzichtigheid en kloekmoedigheid. 64) opdat men door mij Of, opdat door mij de prediking vervuld zou worden. Zie 2 Tim. 4:5. 2Ti 4.5 65) alle heidenen [dezelve] Dat is, opdat ik nog tijd en gelegenheid zou hebben om het Evangelie onder de heidenen, wier apostel ik ben, Rom. 11:13, verder te verbreiden. Ro 11.13 66) uit de muil des leeuws verlost. Dat is, uit een groot en tegenwoordig gevaar des doods, gelijk daarin zijn degenen, die reeds in den muil en de kaken van een wreden leeuw zijn geraakt, Ps. 22:22, en Ps. 58:7. Anderen verstaan door den leeuw den keizer Nero, die om zijn wreedheid zo wordt genoemd, gelijk doorgaans de tirannen en vijanden der Kerk, Ps. 35:17, en Ps. 91:13; Spreuk. 28:15; Jer. 2:15, en Jer. 4:7. Zo noemt Christus den koning Herodes om zijn loosheid een vos; Luk. 13:32. Ps 22.21 58.6 35.17 91.13 Pr 28.15 Jer 2.15 4.7 Lu 13.32 67) zal mij verlossen Dat is, ik ben daarvan verzekerd uit Zijne beloften; Ps. 34:20, en Ps. 41:3, en Ps. 55:23. Ps 34.19 41.2 55.22 68) van alle boos werk, Dat is, van verzaking of krenking der waarheid en vertwijfeling aan zijn hulp. 69) tot Zijn hemels Koninkrijk; Dat is, totdat hij het eindelijk zal geven. 70) in alle eeuwigheid. Amen. Grieks in eeuwigheden der eeuwigheden. 71) Priska en Aquila, Zie van dezen, Hand. 18:2; Rom. 16:3. Ac 18.2 Ro 16.3 72) Onesiforus. Zie van dezen, 2 Tim. 1:16. 2Ti 1.16 73) Erastus is te Korinthe Zie van hem, Hand. 19:22; Rom. 16:23. Ac 19.22 Ro 16.23 74) Trofimus heb ik Zie van hem, Hand. 20:4, en Hand. 21:29. Ac 20.4 21.29 75) te Milete krank gelaten. Zie van deze stad, Hand. 20:15,17. Ac 20.15,17 76) met uw geest. Dat is, geve u zijne genade, voornamelijk naar de ziel. 77) ulieden. Amen. Dat is, niet alleen met u Timotheus, maar ook met alle gelovigen te Efeze. Deze onderschriften, gelijk zij onzeker zijn wie haar gesteld heeft, zo is ook hare waarheid onzeker. Zie de onderschriften van verscheidene voorgaande zendbrieven.
Copyright information for
DutKant