Acts 13
1) profeten en Sommigen nemen deze twee woorden voor ne zaak, anderen onderscheiden de alzo, dat profeten geweest zijn die door ingeven des Heiligen Geestes buitengewone gaven hadden, om toekomende dingen te voorzeggen en de Heilige Schrift te verklaren; maar leraars, die gewone beroeping en gaven hadden om de gemeente in den gehelen godsdienst te onderwijzen en regeren. Zie 1 Cor. 14:1; Ef. 4:11. 1Co 14.1 Eph 4.11 2) Herodes den Namelijk Herodes Antipas, die Johannes de Doper heeft gedood, Matth. 14:1; Mark. 6:14; Luk. 3:19, en Christus bespot en weder tot Pilatus gezonden heeft; Luk. 23:11. Waaruit blijkt dat deze Manahen een man van aanzien, ook naar de wereld geweest is. Mt 14.1 Mr 6.14 Lu 3.19 23.11 3) dienden, en Het Griekse word Leitourgein, dat hier gebruikt wordt, betekent meest allerlei openbaren dienst doen, en wordt toegeschreven aan de overheden, Rom. 13:6, en de engelen, Hebr. 1:14, en wordt hier daaronder verstaan de publieke dienst van predikatie of profetering, met de publieke gebeden en de bediening der sacramenten, met hetgeen daaraan kleeft. Ro 13.6 Heb 1.14 4) zeide de Heilige Namelijk door de voorzegde profeten. 5) Zondert Mij Namelijk van den dienst dezer gemeente, waar andere leraars genoeg zijn, om hen te zenden naar de heidenen, waartoe Ik hen van het begin verordineerd heb; Hand. 27:16, enz. Ac 27.16 6) opgelegd hebbende, Niet om hen daarmede tot apostelen te verkiezen, waartoe zij al tevoren van God verkoren waren, Hand. 13:1, en Hand. 9:15, maar om hen in deze zending tot de heidenen met gebeden en oplegging der handen te versterken. Ac 13.1 9.15 7) Seleucie, Dit was ene stad van Syri, nabij Antiochi, gebouwd door den koning Seleucus, vanwaar men lichtelijk naar Cyprus kon overvaren. 8) Salamis, Dit was ene stad van Cyprus, aan het oosten van het eiland tegenover Syri, nu genoemd Famagosta. 9) Pafos toe, Dit was mede ene stad van Cyprus aan het westen van hetzelfde eiland. 10) Bar-jezus; Dat is, een zoon van Jezus. 11) stadhouder Sergius Grieks Anthypatos; dat is, die daar gesteld was om met burgemeesterlijke macht het eiland vanwege het Romeinse rijk te regeren. 12) (die ook Paulus Tot nog toe is hij Saulus genaamd, en voortaan wordt hij, zo door Lukas, als door zichzelven in het opschrift zijner brieven Paulus genaamd. Degene nu, die bij de Hebren en Syrirs Saulus genaamd was, die werd van de Romeinen en Grieken Paulus genaamd; zodat hij Saulus is genaamd geweest zolang hij onder de Joden, Syrirs en Arabieren verkeerd heeft, maar daarna, als hij door Gods bijzondere roeping voornamelijk tot de heidenen, dat is, tot de Romeinen en Grieken, is gezonden, heeft hij van dien tijd aan altijd den naam Paulus behouden, om bij hen te aangenamer te zijn, die hem door het huisgezin van Sergius Paulus, gelijk bij hen gewoonlijk, eerst schijnt te zijn gegeven. 13) O gij kind Grieks zoon; dat is, die den duivel, als een kind zijn vader, volgt en gehoorzaamt; Joh. 8:44. Joh 8.44 14) te verkeren Of, om te keren, en als op te graven, en te beletten dat men daarop niet kan gaan. Of, te verdraaien, krom te maken. 15) de hand des Heeren Dat is, bestraffende hand, of kracht des Heeren. 16) donkerheid en Dat is, blindheid; want den blinde is alles donker en duister. 17) Paulus, en Grieks die omtrent Paulus waren; door welke manier van spreken verstaan wordt, f de persoon zelf, Joh. 11:19, f die van zijn gezelschap, Luk. 22:49, f beiden, Hand. 21:8; gelijk het hier ook genomen wordt, gelijk blijkt uit Hand. 13:16. Joh 11.19 Lu 22.49 Ac 21.8 13.16 18) Pamfylie. Dit was een landschap in het vasteland van Klein-Azi, grenzende aan Cilici. 19) Johannes, van Toegenaamd Markus; Hand. 12:12,25. Ac 12.12,25 20) keerde weder Dit schijnt van hem geschied te zijn uit menselijke zwakheid en verveling van reizen, of begeerte om zijne moeder en vrienden, Hand. 12:12, te Jeruzalem te bezoeken; hetwelk van Paulus evenwel kwalijk genomen is; Hand. 15:38. Ac 12.12 15.38 21) in Pisidie; Dit was een deel van Pamfyli, waar dit Antiochi in lag, alzo toegenaamd, om het te onderscheiden van het andere Antiochi in Syri, waarvan zij uitgevaren waren, Hand. 13:1,4. Ac 13.1,4 22) het lezen der Namelijk naar de loffelijke gewoonte der Joden in alle synagogen op alle sabbaten gebruikelijk. Zie Hand. 13:27, en Hand. 15:21. Ac 13.27 15.21 23) de oversten Dezen waren enige priesters en ouderlingen des volks, die den kerkeraad uitmaakten in alle synagogen. Zie Mark. 5:22. Mr 5.22 24) vertroosting Of, vermaning. 25) verhoogd, als Namelijk inzonderheid toen Hij al de wonderen deed in Egypte en al de plagen over Farao en zijn volk zond, om hen te verlossen. 26) met een hogen Dat is met uitnemende kracht; Exod. 13:16; Jes. 63:12. Ex 13.16 Isa 63.12 27) hun zeden Dat is, hunne wederspannigheid, verzoekingen en murmureringen; Ps. 95:8,9; Hebr. 3:8,9. Ps 95.8,9 Heb 3.8,9 28) door het lot Of, tot een erfdeel gegeven. 29) vierhonderd Deze vier honderd en vijftig jaren tellen sommigen van de geboorte van Izak tot op de richters, tussen welken tijd vier honderd en zeven en veertig jaren verlopen zijn, en voegen het woord daarna met het begin van Hand. 13:17, alsof hij zeide: Na de verkiezing van onze vaders, enz. Anderen achten dat dit woord daarna moet gevoegd worden met het einde van Hand. 13:17, dat is, beginnende van den uitgang der kinderen Israls uit Egypte tot den dood van Samul, welke tijd bijna vier honderd en veertig jaren bevat, gelijk te zien is 1 Kon. 6:1, en dat Paulus, om een rond getal te noemen, daarom gezegd heeft omtrent vier honderd en vijftig jaren, gelijk dat in alle talen gebruikelijk is, wanneer het weinig min of meer is. Ac 13.17,17 1Ki 6.1 30) veertig jaren. Namelijk hierin begrepen zijnde de jaren, die Samul v¢¢r en met Saul geregeerd had. 31) naar de belofte, Namelijk aan David gedaan; 2 Sam. 7:12,13; Ps. 89:21, en Ps. 132:11; Jes. 11:1; Hand. 2:30; Rom. 1:3; 2 Tim. 2:8. 2Sa 7.12,13 Ps 89.20 132.11 Isa 11.1 Ac 2.30 Ro 1.3 2Ti 2.8 32) voor Zijn Grieks voor het aangezicht Zijner komst; dat is, voor het aanschijn van Jezus, die nu gekomen was. 33) vervulde, zeide Dat is, nog bezig was om Zijn loop te vervullen; Joh. 1:19. Joh 1.19 34) kinderen van Grieks zonen. 35) tot u is Namelijk eerst en vooral, Hand. 13:46. Ac 13.46 36) de stemmen der Dat is, de voorzegging der profeten dat Hij lijden moest en alzo ingaan in Zijne heerlijkheid; Luk. 24:25,26. Lu 24.25,26 37) oorzaak des Of, schuld des doods. 38) het hout, en Namelijk van het kruis; Hand. 5:30, en Hand. 10:39; 1 Petr. 2:24. Ac 5.30 10.39 1Pe 2.24 39) vele dagen lang, Namelijk veertig dagen na Zijne verrijzenis tot Zijne hemelvaart toe. 40) die met Hem Namelijk van Zijne apostelen en andere discipelen tot vijf honderd toe; zie 1 Cor. 15:5,6. 1Co 15.5,6 41) verkondigen u Grieks Evangeliseren. 42) verwekt heeft. Dat is, in de wereld gezonden heeft om het werk der verlossing te volbrengen; Hand. 3:22. Ac 3.22 43) heden heb Ik Dit wordt verstaan van de eeuwige geboorte des Zoons uit den Vader en van de openbaring deszelven in de volheid des tijds. Waarvan zie nadere verklaring in de aantekeningen, Hebr. 1:5, en Hebr. 5:5. Heb 1.5 5.5 44) tot verderving Dat is, tot het graf, waar de lichamen plegen te verderven en te verrotten. 45) Davids geven, Dat is, die David beloofd zijn van het eeuwig koninkrijk, dat God door dezen Zijnen Zoon zou oprichten, waartoe Zijne opstanding uit de doden nodig was; Luk. 1:31,32. Lu 1.31,32 46) getrouw zijn; Dat is, vast en onbeweeglijk. 47) Uw Heilige niet Dat is, het lichaam uws Heiligen, dien Gij geheiligd hebt om te zijn een Verlosser uws volks. Zie Hand. 2:27. Ac 2.27 48) den raad Gods Dat is, de voorzienigheid Gods in het regeren Zijns volks, als profeet en koning. 49) Hij, Dien God Namelijk de heilige, of geheiligde, van wien hij profeteert. 50) Dezen u vergeving Namelijk Jezus, dien Hij verwekt heeft tot een Zaligmaker, en uit de doden heeft opgewekt. 51) door de wet Grieks in; gelijk ook in het volgende, dat is, noch door de wet der zeden, die wel de zonde en vervloeking aanwijst, maar niet hoe zij weggenomen worden, Rom. 8:3; noch door de wet der ceremonin, die wel een schaduw voorstelde van de reiniging der zonden, doch de kracht zelve in zich niet had, maar alleen ons wees tot dien, die het lichaam was van al deze schaduwen, Jezus Christus. Zie Hebr. 10:1, enz. Ro 8.3 Heb 10.1 52) in de profeten: Dat is, in het boek der kleine profeten, namelijk Hab. 1:5. Zie Hand. 7:42. Hoewel ook sommigen menen dat niet alleen deze plaats, maar ook Jes. 28:14, hier zouden tezamen aangehaald worden, waar het woord verachters uitgedrukt wordt. Hab 1.5 Ac 7.42 Isa 28.14 53) als de Joden Of en als zij [namelijk Paulus en Barnabas] uitgegaan waren, uit de synagoge der Joden. 54) de heidenen, Namelijk Jodengenoten, of andere godsdienstige heidenen, die daar in de synagoge waren om de wet te horen. Zie Hand. 13:43. Ac 13.43 55) tegen den naasten Of, op den tussen-sabbat; dat is, op de dagen tussen den sabbat; omdat het schijnt dat Paulus en Barnabas tussen beide ook met vele heidenen gehandeld hebben, waaruit tegen den naasten sabbat deze toeloop des volks is gerezen, Hand. 13:44. Ac 13.44 56) bij de genade Gods. Dat is, bij de leer der genade door Jezus Christus verworven, waarvan hij gesproken had Hand. 13:38,39, en dat tegen de leer der Farizese Joden, die de rechtvaardigheid uit de wet dreven. Ac 13.38,39 57) niet waardig oordeelt, Dat is, onwaardig en hardnekkig verklaart en betoont te zijn. 58) tot een licht Deze woorden worden Jes. 49:6 van Christus gezegd, en worden door de apostelen zeer wel op hun dienst gepast; want overmits de Joden Christus, die hun van de apostelen verkondigd werd, verwierpen, zo volgde dan dat zij Christus voortaan den heidenen moesten voordragen, denwelken hij ook van den Vader tot een licht gesteld was. Isa 49.6 59) geordineerd Dat is, van God verkoren en van Hem tot het eeuwige leven geschikt waren, gelijk dit woord alom in de Heilige Schrift betekent. En dit wordt hier niet alleen van deze ne predikatie van Paulus, maar van den gedurigen voortgang en de gestadige vrucht des Evangelies gezegd, gelijk blijkt Hand. 13:49. Zie Rom. 8:29,30, en Rom. 9:23, en Rom. 11:5,6,7, en elders. Ac 13.49 Ro 8.29,30 9.23 11.5,6,7 60) godsdienstige Dat is, die van aanzien waren, en den Joden en hun godsdienst toegedaan; door welke zij de voornaamste regeerders van de stad tegen de apostelen door een verkeerde ijver opmaakten. 61) schudden het stof Namelijk naar het bevel van Christus; Matth. 10:14; Mark. 6:11; Luk. 9:5; Hand. 18:6. Mt 10.14 Mr 6.11 Lu 9.5 Ac 18.6 62) Ikonium. Dit was ene stad van Lycaoni, bij den berg Taurus, waarvan zie Hand. 14:6,11. Ac 14.6,11
Copyright information for
DutKant