Amos 4:2-3

4) bij Zijn heiligheid,

Zie Gen. 22:16.

Ge 22.16

5) dagen over ulieden zullen komen,

Dat is, bestemde tijden van plagen. Zie Ps. 37:13; Jer. 50:27,31, en Joel 1:15, met de aantekening.

Ps 37.13 Jer 50.27,31 Joe 1.15

6) dat men u

Hebr. dat hij; dat is, dat men, of de vijand, enz.

7) zal optrekken met haken,

Of, wegnemen, wegvoeren, in het volgende met haken. Versta, gelijk men de grote vissen met haken uit de zee optrekt, zal Ik u door den vijand uit uw land wegrukken, hoe node of ongaarne gij ook daaruit zoudt willen, Verg. Jer. 16:16; Hab. 1:14,15, en voorts Job 40:21; Jes. 37:29; Ezech. 19:4,9, en Ezech. 29:4.

Jer 16.16 Hab 1.14,15 Job 41.2 Isa 37.29 Eze 19.4,9 29.4

8) nakomelingen

Of, uw laatste, achterste; dat is, die achtergebleven en mogen zijn, of zich achterlijk houden. Zie van het Hebr. woord ziet. Zie Job 40:21.

Job 41.2

9) visangelen.

Die scherp en stekende zijn als doornen, of naar de wijze van die gemaakt, waarop het Hebr. woord ziet. Zie Job 40:21.

Job 41.2
10) gij zult

Koeien van Basan, waarvan in Amos 4:1.

Am 4.1

11) bressen uitgaan,

Van den stadsmuur, die de vijand daarin zal hebben gemaakt, om te zien of gij zoudt kunnen ontvlieden; of gij zult door den vijand uitgevoerd worden in de gevangenis. Verg. Ezech. 12:5,12, enz.

Eze 12.5,12

12) ieder

Koe van Basan, dat is, een iegenlijk van ulieden, gij die nu zo weelderig en stout zijt.

13) voor zich henen;

Zonder te denken op de anderen, ziende slechts voor uzelven om een heenkomen, gelijk men zegt. Verg. Amos 2:15,16. Of, gij zult een voor een gevangen henen voorbijgaan met uw gevangen gereedschap.

Am 2.15,16

14) hetgeen in het paleis [gebracht] is,

Dat gij in uwe paleizen hebt vergaderd door geweld en roverij; zie Amos 3:10. Anders: gij zult de paleizen wegwerpen, dat is, verlaten.

Am 3.10
Copyright information for DutKant