‏ Amos 5:18

51) dag

Den bestemden tijd van Gods oordeel en straf. Zie Joel 1:15.

Joe 1.15

52) begeren!

Door huichelarij, alsof zij onschuldig waren, en Gods straffen niet hadden te vrezen, of door spotternij, alsof zij zeiden: Wij mochten dien dag wel eens zien, waar blijft hij? Zie Jes. 5:19; Jer. 17:15, met de aantekening, idem in Amos 6:3.

Isa 5.19 Jer 17.15 Am 6.3

53) duisternis wezen en geen licht.

Zie Joel 2:2.

Joe 2.2

‏ Amos 6:3

12) bozen dag

Den nakenden tijd der straf Gods, waarvan in Amos 5:18,19,20. Versta hierop, wee u, uit het voorgaande.

Am 5.18,19,20

13) verre stelt,

Als hebbende, •f gans niet •f immers bij uwen tijd, daarvoor niet te vrezen. Verg. Ezech. 12:22, en in Amos 9:10; ja gij houdt de redenen van des Heeren dag als een onrein, afschuwelijk en vervoeilijk ding; waarop het Hebr. woord schijnt te zien.

Eze 12.22 Am 9.10

14) nabij brengt.

Alsof God zeide: Is dat niet een grote dwaasheid, dat gij op de rechterstoelen uwe goddeloosheid pleegt, zulks dat allerlei onrecht nabij u, ja onder en in u is en u aankleeft, en dat gij u evenwel wijsmaakt dat de straffen verre zijn, of uitblijven zullen?

Copyright information for DutKant