‏ Deuteronomy 1

37) ben de HEERE,

Of, Ik, de HEERE, ben wonende, enz.

1) zijn de woorden,

Amders, dat zijn, of, waren de woorden, enz. Menende dat deze eerste twee verzen, Deut. 1:1,2, een besluit zijn van de woorden en geschiedenissen, die in het voorgaande verhaald zijn.

De 1.1,2

2) aan deze zijden van de Jordaan,

Mozes heeft dit gesproken en geschreven aan de oostzijde van de Jordaan, want hij is daarover niet gekomen, maar in het land der Moabieten gestorven; onder, Deut. 34:5.

De 34.5

3) vlakke veld

Versta, de velden, of het effen, platte land der Moabieten. Zie onder, Deut. 1:5, en Deut. 34:8; idem, Num. 22:1.

De 1.5 34.8 Nu 22.1

4) Suf,

Sommigen verstaan hier door Suf de Rode zee, waarin Farao met zijn leger verdronken is, liggende aan Egypte, waarheen Isra‰l weder terug had moeten keren; anderen, de Dode zee, liggende aan het zuidelijke einde van der Moabieten land westwaarts; of, de landstreek aan een van deze beide zee‰n gelegen. Vergelijk Num. 21:14. Suf betekent bies, of, schelf, wier, meergras.

Nu 21.14

5) Paran en tussen Tofel,

Van Paran, zie Gen. 14:6; Num. 10:12, Num. 12:16; van Hazeroth, Num. 12:16, Num. 33:17,18. Sommigen menen dat hier de uiterste palen van der Moabieten land beschreven worden, naar het zuiden, noorden en oosten. Tofel, Laban en Dizahab, worden elders in de Schrift niet vermeld, zodat daarvan verscheiden gevoelen is.

Ge 14.6 Nu 10.12 12.16,16 33.17,18
6) Horeb,

Van den berg Horeb, zie Exod. 3:1, en Exod. 33:6, enz. Sommigen houden Horeb en Sina‹ voor twee bergen, dicht aan elkander gelegen, gelijk ook enige kaarten hebben. Zie dergelijke onder, Deut. 34:1.

Ex 3.1 33.6 De 34.1

7) [door] den weg van het gebergte

Dat is, wanneer men van Horeb naar Kades-Barnea recht toereist, den weg van het gebergte Se‹r, of Edom, anders ook [zo het schijnt] genoemd het gebergte der Amorieten, onder, Deut. 1:7. Met deze woorden geeft Mozes te verstaan, dat de Isra‰lieten over een korten weg lang hebben moet reizen. Van Egypte tot aan Kades-Barnea hebben zij omtrent twee jaren doorgebracht. Zie op Deut. 1:6. Vandaar tot de velden Moabs acht en dertig jaren; onder, Deut. 2:14. Omdat God, vertoornd zijnde, hen weder terug deed keren, totdat de wederspannigen in de woestijn waren omgekomen. Zie Num. 14:33,34, enz.

De 1.7,6 2.14 Nu 14.33,34

8) Seir,

Dat is, die naar het gebergte Se‹r of der Edomieten gaat; hoewel het gebergte van Horeb strekkende naar Edom, ook alzo mag zijn genoemd.

9) Kades-barnea.

Zie #Gen. 16:14.

Ge 16.14
10) veertigste jaar,

Na den uittocht uit Egypte, niet lang voor Mozes' dood, Num. 33:38.

Nu 33.38

11) elfde maand,

Namelijk, Sebat; Zach. 1:7. Passende voor een deel op Januari, voor een deel op Februari, wanneer het begin des jaars genomen wordt van de eerste maand des kerkelijken jaars, genoemd Abib of Nisan; zie Exod. 12:2, en Exod. 13:4; Neh. 2:1; Esth. 3:7.

Zec 1.7 Ex 12.2 13.4 Ne 2.1 Es 3.7

12) aan hen bevolen had;

Dat is, om hun aan te zeggen.

13) Amorieten,

Hebreeuws, des Amoriets; gelijk elders dikwijls. Zie van dit volk, Gen. 10:16. Van deze twee geschiedenissen, alsook van Basan, en Astharoth en Edre‹, zie Num. 21:21-35 en #Joz.13:31.

Ge 10.16 Nu 21.21-35 Jos 13.31

14) in Astharoth,

Astharoth en Edre‹ waren twee koninklijke steden in Basan, naderhand den Rubenieten afgestaan, gelegen aan de oostzijde der Jordaan, aan het gebergte: Astharoth, in het noorden bij Syri‰; Edre‹ in het zuidelijke einde van Basan. Zie Gen. 14:5 [waar Astharoth Karna‹m genoemd wordt], en Joz. 13:31. De afgoden der Filistijnen en Sidoni‰rs waren ook Astharoth genoemd; zie Richt. 2:13.

Ge 14.5 Jos 13.31 Jud 2.13
15) Moab,

Dat is, der Moabieten, gelijk dikwijls.

16) hief Mozes aan,

Of, heeft Mozes gewild, het heeft hem goed gedacht.

17) deze wet uit te leggen,

Dat is, de wetten, die hij in de drie voorafgaande boeken had voorgesteld, heeft hij wederhaald, breder verklaard en het volk ingescherpt. Deze uitlegging begint eigenlijk onder, Deut. 4, nadat Mozes enige geschiedenissen verhaald had, om de Isra‰lieten tot aandacht en gehoorzaamheid te bewegen.

18) Gij zijt lang genoeg

Hebreeuws, het is ulieden veel te blijven, of, wonen, enz.

19) lang genoeg

Te weten, omtrent een jaar, want zij zijn in het begin der derde maand na den uittocht uit Egypte bij Sina‹ en Horeb gekomen; Exod. 19:1,2. En zijn vandaar getogen in het volgende jaar, op den twintigsten dag der tweede maand; Num. 10:11.

Ex 19.1,2 Nu 10.11
20) het gebergte

Beginnende bij de bergen Horeb en Sina‹, en voorts strekkende noordwaarts tot aan Kades-Barnea, bij de grenzen van Se‹r en Kana„n, naar uitwijzen der kaart.

21) der Amorieten,

Hebreeuws, van den Amorieter en tot al zijne geburen; dat is, naastgelegen plaatsen.

22) in het zuiden,

Dit ziet op de palen des beloofden lands, tegen het zuiden, westen, noorden en oosten. Vergelijk Num. 34:2. Maar niettegenstaande dit bevel, zo zouden de wederspannigen evenwel in dit land niet komen; onder, Deut. 1:35. Het gebergte Libanon wordt dikwijls in de Schrift vermeld, gelegen aan de noordergrenzen van Kana„n.

Nu 34.2 De 1.35

23) Frath.

Dat is, Eufraat. Zie daarvan Gen. 2:14, en Gen. 15:18.

Ge 2.14 15.18
24) voor uw aangezicht;

Dat is, Ik heb het voor u opengesteld, dat gij het inneemt, enz. Alzo wordt van de inwoners van dit land gezegd, dat God hen voor Isra‰ls aangezicht gegeven heeft; dat is [gelijk de Schrift ook spreekt] in hun hand, om die te slaan. Zie onder, Deut. 2:31,33, en elders dikwijls.

De 2.31,33
25) sprak ter zelfder tijd tot u,

Naar den raad van Jethro, Exod. 18:19.

Ex 18.19

26) u niet kunnen dragen.

Dat is, de last uwer zaken, die onder u voorvallen, zou mij alleen te zwaar zijn.

27) als de sterren des hemels in menigte.

Naar de belofte, Gen. 15:5.

Ge 15.5
28) uw moeite,

Dat is, de moeite, die gij mij aandoet; en zo in het volgende.

29) twistzaken dragen?

Hebreeuws, twist, of, twistzaak; dat is, uwe processen die gij tegen elkander opneemt en voor mij brengt, om mijn uitspraak er over te ontvangen.

30) Neemt u wijze,

Hebreeuws, geeft.

31) ervarene mannen,

Anders, bekende.

32) hoofden stelle.

Dat is, oversten, rechters.

33) woord is goed,

Of, deze zaak die, enz.

34) Hoort [de verschillen]

Of, horende [de verschillen] tussen uwe broeders, zo, enz.

35) deszelfs vreemdeling.

Dat is, die bij, of onder hem is, of verkeert.

36) aangezicht in het gericht niet kennen;

Dat is, gij zult het gericht niet buigen naar enig uiterlijk aanzien, conditie of kwaliteit dergenen, die voor het gericht verschijnen. Zie zulk een manier van spreken Lev. 19:15, en onder, Deut. 10:17; 2 Kron. 19:6,7; Job 13:8; Jak. 2:1,9.

Le 19.15 De 10.17 2Ch 19.6,7 Job 13.8 Jas 2.1,9

37) kleine,

Dat is, geringen, armen, verachten. Hebreeuws, gelijk de kleinen, gelijk de groten, of alzo de kleinen, alzo de groten; dat is, de minsten zowel als de meesten.

38) grote,

Dat is, rijken, vermogenden, aanzienlijken.

39) Godes;

Dat is, het is door God ingesteld, en wordt in zijnen naam en van zijnentwege, naar de wetten, die Hij ons voorgeschreven heeft, bediend.

40) die voor u

Dat is, zwaarder dan dat gij die zoudt kunnen afdoen.

41) zwaar zal zijn,

Of, hard.

42) voor uw aangezicht;

Zie boven, Deut. 1:8.

De 1.8
43) bescheid wederbrengen,

Hebreeuws, een woord wederbrengen, of antwoorden.

44) was goed in mijn ogen;

Dat is, beviel mij wel; daarom heeft Mozes haar ook voor den HEERE gebracht, die hem bevel er van gaf; Num. 13:3.

Nu 13.3
45) dal

Naar het uitwijzen van enige kaarten, was de beek Sorek nevens dit dal Eskol, of druivendal, lopende uit het gebergte van Juda. Vergelijk Num. 13:23, en Richt. 16:4. Het Hebreeuwse woord betekent somtijds dal, somtijds beek, omdat de beken veel in dalen zijn lopende; hierom hebben anderen beek.

Nu 13.23 Jud 16.4

46) Eskol,

Dit woord Eskol betekent een bos druiven, een druif. Deze plaats is door de Isra‰lieten genaamd Druivendal, omdat deze vruchten veel, zonderling schoon en groot aldaar wiessen, en een monster daarvan door de verspieders was afgesneden, gedragen en medegebracht. Zie Num. 13:24.

Nu 13.24
47) vrucht des lands

Te weten, wijndruiven, granaatappelen en vijgen. Zie Num. 13:24.

Nu 13.24
48) den mond des HEEREN

Dat is, tegen het bevel.

49) Omdat de HEERE ons haat,

Anders, uit haat des HEEREN tegen ons, heeft Hij, enz. Dat is, omdat Hij ons haat.

50) doen smelten,

Dat is, hebben ons kleinmoedig, bevreesd en versaagd gemaakt; een gelijkenis genomen van was, dat door het vuur of de hitte der zon smelt. Alzo wordt het hart week door vrees van gevaar en ongeluk. Alzo Joz. 2:9,24, en Joz. 5:1; Jer. 49:23, enz.

Jos 2.9,24 5.1 Jer 49.23

51) groter en langer dan wij;

Meerder in getal en sterker in krachten.

52) in den hemel toe;

Dat is, uitnemend sterk en vast; anders, gesterkt [opgaande] tot in den hemel. Zie Gen. 11:4.

Ge 11.4

53) Enakieten gezien.

Dat is, reuzen, alzo genaamd naar een zekeren Enak. Zie Num. 13:22; Richt. 1:10,20.

Nu 13.22 Jud 1.10,20
54) En in de woestijn,

Anders, en hetgeen gij gezien hebt in de woestijn.

55) als een man zijn zoon draagt,

Vergelijk Exod. 19:4; Num. 11:12, en onder, Deut. 32:10,11; Ps. 91:12; Jes. 46:3,4.

Ex 19.4 Nu 11.12 De 32.10,11 Ps 91.12 Isa 46.3,4
56) door dit woord

Anders, door deze zaak; dat is, hetgeen gij gezien en gehoord hadt, bewoog u niet.

57) geloofdet gij niet aan den HEERE,

Gij vertrouwdet niet op hem, dat Hij zijn beloften volbrengen zou.

58) opdat Hij u den weg wees,

Anders, om u te doen zien op den weg.

59) gezworen heb uw vaderen te zullen geven!

Een onvolkomen rede, in het eedzweren gebruikelijk. Zie Gen. 14:23, en Num. 14:23. Sommigen verstaan daarop: zo zal Ik geen God zijn, of, Ik zal niet leven.

Ge 14.23 Nu 14.23
60) Kaleb,

Mitsgaders Jozua, de zoon van Nun. Zie onder, Deut. 1:38, en Num. 14:6,30.

De 1.38 Nu 14.6,30

61) het land geven,

Versta een deel des lands. Kaleb en Jozua waren mede geweest onder de verspieders, Num. 14:6.

Nu 14.6

62) omdat hij volhard heeft

Hebreeuws, omdat hij vervuld heeft [te gaan] achter den HEERE, dat is, bestendiglijk den HEERE in deze zaak gehoorzaamd en gevolgd heeft. Zie Num. 14:24, en Num. 32:11,12.

Nu 14.24 32.11,12
63) om uwentwil,

Want Mozes werd door het ongeloof en murmureren des volks, zo ontsteld en verstoord, dat hij zich aan den HEERE vergreep. Zie de historie Num. 20:10,11,12.

Nu 20.10,11,12
64) voor uw aangezicht staat,

Dat is, die steeds bij en omtrent u is, om u te dienen, die op u past. Vergelijk 1 Kon. 1:2; Dan. 1:5,19.

1Ki 1.2 Da 1.5,19

65) Isra‰l doen erven.

Dat is, hij zal niet alleen in het land Kana„n komen, maar ook in uw plaats na uw overlijden gesteld worden; daarom onderwijs, vermaan en sterk hem, om hem tot dat hoge ambt te bereiden.

66) noch goed noch kwaad weten,

Een manier van spreken in de Schrift gebruikelijk, om de kindsheid of kindse jaren te beschrijven. Zie gelijke manier van spreken Jes. 7:15; Jona 4:11.

Isa 7.15 Jon 4.11
67) Schelfzee.

Dat is, biezenzee [gemeenlijk genaamd het Rode meer], die zij door Gods machtige hand tevoren gepasseerd waren, en vandaar zover naar het beloofde land gereisd hadden.

68) krijgsgereedschap

Of, krijgswapenen.

69) willens waart,

Of, gereed waart, u daartoe bereiddet. Anders, u verstoutet, of, vermetelijk onderwondt.

70) naar het gebergte henen op te trekken,

Zie boven, Deut. 1:2.

De 1.2
71) midden van u;

Met mijn genade en gewoonlijken bijstand. Vergelijk onder, Deut. 23:14.

De 23.14
72) trotselijk,

Alsof gij zonder Gods hand en hulp door uw eigen krachten uw vijanden kondt overwinnen.

73) togen de Amorieten uit,

Hebreeuws, de Amoriet toog uit, enz.

74) de bijen doen;

Die, getergd en vertoornd zijnde, met menigte van alle kanten dengene navliegen, steken en verjagen, die haar komt storen. Zie Ps. 118:12.

Ps 118.12
75) naar de dagen,

Dat is, naar uitwijzen der dagen, die gij weet dat gij daar gebleven zijt.

Copyright information for DutKant