Deuteronomy 11:29-30
30) zult gij Dat is, gij zult bevel geven dat de zegen uitgesproken wordt. Zie de vervulling Joz. 8:33,34. Jos 8.33,34 31) zegen Die beschreven wordt onder, Deut. 28. 32) uitspreken Uiten, uitgeven. Hebreeuws, geven. Vergelijk onder, Deut. 13:1; 1 Kon. 13:5. De 13.1 1Ki 13.5 33) vloek op den berg Ebal. Die beschreven wordt onder, Deut. 27: en Deut. 28. 34) zij niet aan gene zijde van de Jordaan, Te weten, de plaatsen, in het einde van Deut. 11:29 genoemd, zijn gewisselijk daar gelegen. De 11.29 35) More? Zie Gen. 12:6. Ge 12.6Deuteronomy 27:12
8) Dezen zullen staan, Vergelijk boven, Deut. 11:29. De 11.29Judges 9:7
15) hoogte des bergs Hebreeuws, het hoofd. 16) Gerizim, Die aan Sichem was gelegen en recht tegenover lag de berg Ebal, waarvan te zien is Deut. 11:29,30; Joz. 8:33. De 11.29,30 Jos 8.33 17) zeide tot hen: Zo het schijnt, door Gods ingeven, die Jothams woorden bevestigd heeft; onder, Richt. 9:24,57. Jud 9.24,57
Copyright information for
DutKant