Deuteronomy 2:25
31) uw schrik en uw vreze te geven Dat is, waarmede zij voor u schrikken en vrezen zullen; alzo onder, Deut. 11:25. De 11.25 Joshua 5:1
1) westwaarts, Dat is, aan de westzijde wonende, in het land Kanan. 2) zo versmolt hun hart, Dat is, zij zijn versaagd geworden. Zie Joz. 2:9,24. Jos 2.9,24 Psalms 68:14
27) gijlieden De profeet spreekt hier Gods volk aan; hoewel er zijn, die het duiden op de vijanden, aldus: Zo, of wanneer gij ligt, enz. elkeen van de vleugels der duif [dat is, der kerk] is, enz., en hare vederen zijn, enz. 28) twee Versta, haardstenen, gelijk men in de legers en ook wel elders [nog hedendaags] pleegt op te leggen om vuur daartussen te stoken, om te koken, potten en ketels daarbij te zetten of over te hangen. Anders, tussen treeften, potten, enz.; de zin overeen uitkomende, welke is: al waart gij tot de uiterste dienstbaarheid en smaadheid [gelijk Egypte] verstoten, berookt en besmookt, gelijk koks en koksjongens, zo zal u evenwel God door zijn genadigen zegen weder doen blinken, gelijk een schone vliegende duif, die als van zilver en goud is glinsterende. Psalms 68:16
33) Gods, Dat is, zeer hoog, ook vet en vruchtbaar. Zie Gen. 13;10, en Ps. 36:7; van Basan zie Deut. 32:14, en Ps. 22:13. Ps 36.6 De 32.14 Ps 22.12 34) bultige Hebr. een berg der bulten; dat is, hebbende vele schone heuvelen en hoogten. Psalms 97:5
Copyright information for
DutKant