Deuteronomy 28:33
36) al uw arbeid Zie Job 20:18,19. Job 20.18,19Job 39:11
26) Wat hij Hebreeuws, de uitspeuring, of het uitgespeurde der bergen; dat is hetgeen hij steeds zoekt op de bergen, als gras en andere groenigheid, is zijn voedsel. 27) groensel na. Dat is, groen kruid, dat in het wild wast.Psalms 78:46
46) arbeid Dat is, de landvruchten, die zij bearbeid hadden.Psalms 109:11
19) de schuldeiser Dat is, die wien hij schuldig is. Of versta hier, door den schuldeiser den pander, of executeur. 20) al wat hij heeft, Hebr. verstrikke; dat is, in zijne strikken en geweld, of arrest krijge. 21) zijn arbeid roven. Dat is, hetgeen hij met moeite en arbeid gewonnen heeft. Zie Job 20:18. Job 20.18
Copyright information for
DutKant