Deuteronomy 30:19

18) neem heden tegen ulieden

Zie boven, Deut. 4:26.

De 4.26

19) u voorgesteld,

Hebreeuws, voor uw aangezicht gegeven.

Deuteronomy 31:28

Deuteronomy 32:1

1) gij hemel,

Zulk een aanspraak der onvernuftige schepselen diende tot Isra‰ls overtuiging en beschaming. Vergelijk boven, Deut. 4:26.

De 4.26

2) de aarde hore de redenen

Of, gij aarde, hoor.

Isaiah 1:2

5) Hoort,

Zie Deut. 4:26; Micha 6:2.

De 4.26 Mic 6.2

6) groot gemaakt

Of, opgetogen.

7) zij hebben

Of, zij zijn van mij afgevallen, of zij hebben afvalliglijk tegen mij gehandeld. Zie van de betekenis van het Hebreeuwse woord 1 Kon. 12:19.

1Ki 12.19

Micah 6:2

2) sterke fondamenten der aarde!

Dat is, gij vastgefondeerde aarde; of, gij gronden, wortelen, afsnijdingen [gelijk Jona 2:6] der bergen, rotsen en klippen, die als ene vastigheid of sterkte des aardrijks zijt.

Jon 2.6

3) twist met Zijn volk,

Of, pleit, rechtzaak. Verg. Jes. 1:18, en Jes. 5:3,4, en Jes. 43:26, met de aantekening.

Isa 1.18 5.3,4 43.26
Copyright information for DutKant