Deuteronomy 33:19

57) Zij zullen de volken

Dat is, zij zullen, door Gods zegen verwekt zijnde, ijveren om de andere stammen met hun exempel, als ver vandaan wonende, te nodigen en op te wekken om mede naar den berg Zion te gaan, tot den godsdienst. Sommigen verstaan ook dat zij door middel der zeevaart de heidenen zouden nodigen tot de ware religie.

58) der gerechtigheid offeren;

Dat is, wettelijke offeranden, of, dankoffers, die zij naar recht schuldig zijn.

59) overvloed der zeeen zuigen,

Dat is, die waren en rijkdommen, welke over zee gebracht worden.

60) bedekte verborgen dingen

Versta, allerlei kostelijkheden, als: goud, edelgesteente, enz., die men pleegt op te sluiten en te verbergen; deze worden [gelijk men zegt] over zee en land gevoerd.

61) zands.

Dat is, der zee, wier oevers en grond vol zand zijn; of, de kostelijkheden, die gemeenlijk op den grond in de zee zeer overvloedig, door schipbreuken verborgen zijn, en somtijds aan den oever worden uitgeworpen, of anderszins gevist en opgehaald.

Judges 5:14

33) Efraim

Hier verhaalt Debora hoe de stammen zich in deze hebben gekweten; toeschrijvende lof en schande naar ieders verdienste.

34) wortel tegen Amalek.

Dit verstaan sommigen van Debora, wonende op het gebergte Efra‹ms, boven, Richt. 4:5; die door Gods genade als de wortel en oorsprong was van dit ganse werk tegen de Kana„nieten, die ten aanzien hunner vijandschap en uitroeiing met Amalek mogen worden vergeleken. Anderen duiden het op Jozua, die ook uit Efra‹m was en Amalek overwon, Exod. 17:13. Anders, welker wortel is bij Amalek; dat is, Juda en Simeon, welker begin zich van Efra‹ms gebergte uitstrekte tot aan Amalek, gelijk te zien is uit vergelijking van boven, Richt. 1:16, met 1 Sam. 15:6.

Jud 4.5 Ex 17.13 Jud 1.16 1Sa 15.6

35) Achter u was Benjamin

Dat is, de stam van Benjamin volgde U, o Heere, mede na, onder uw ander volk. Sommigen duiden het op Efra‹m, dien Benjamin gevolgd heeft.

36) Machir

Dat is, de stam van Manasse, wiens eerstgeboren zoon Machir was, Joz. 17:1.

Jos 17.1

37) wetgevers afgetogen,

Dat is, oudsten en richters des volks.

38) trekkende

Te weten, het volk tot haar. Zie boven, Richt. 4:6. Anders, die met den straf, of de pen des schrijvers trokken; dat is, met de schrijfpen omgingen, of door middel van brieven of missieven het volk bijeentrokken of deden vergaderen. Vergelijk boven, Richt. 4:6.

Jud 4.6,6
Copyright information for DutKant