Deuteronomy 4:24
24) vuur, God wordt vergeleken bij een vuur, vanwege zijn haat en schrikkelijken toorn tegen de zonde en den zondaar, dien Hij met tijdelijke en inzonderheid eeuwige straffen [zo hij ongelovig en onboetvaardig blijft] vervolgt en verteert, gelijk een aangestoken en brandend vuur zeer sterk doordringt, en alles, dat brandbaar is, wijd en zijd verteert. Zie onder, Deut. 9:3, en Deut. 32:22; Ps. 21:10 en Ps. 78:21; Jes. 33:14, enz.; Jer. 4:4; Hebr. 12:29. De 9.3 32.22 Ps 21.9 78.21 Isa 33.14 Jer 4.4 Heb 12.29 25) ijverig God. Die jaloers is, alleen als God wil gekend en geerd zijn, en geen medegenoot nevens zich die eer toestaat [Jes. 42:8, en Jes. 48:11], houdende zich sterk en vuriglijk over alles, dat zijn eer aangaat, en vijandiglijk hatende alles wat daartegen strijdt. Isa 42.8 48.11 Hebrews 10:31
62) te vallen in de handen Namelijk als Hij wraak doet over Zijn vijanden. Anderszins is het beter te vallen in de handen van God dan der mensen, als Hij de Zijnen genadig tuchtigt; 2 Sam. 24:14. 2Sa 24.14
Copyright information for
DutKant