Deuteronomy 7:13

10) voortzetting uwer koeien,

Of, aanwas; dat is, de vrucht.

Deuteronomy 22:10

Deuteronomy 25:4

13) Een os zult gij niet muilbanden,

Zodat hij onder den arbeid zijn voeder niet zou kunnen nemen.

14) dorst.

Het koren met voeten tredende, of [gelijk de Hebre‰n zeggen] den dorswagen [die van onderen vol stompe houten, takken of kerven was] daarover omtrekkende, om het koren van het stro te scheiden en het stro tot kaf voor de beesten te maken; waarop God wijders in deze wet gezien heeft, zie 1 Cor. 9:9,10, enz.

1Co 9.9,10

Deuteronomy 28:4

Deuteronomy 28:18

Deuteronomy 28:51

52) het zal de vrucht uwer beesten,

Te weten, het volk, waarvan in het voorgaande gesproken is.

53) hetwelk u geen koren,

Volk.

54) Hij u verdoe.

Namelijk de Heere.

Psalms 8:7

22) alles

Dit wordt in het volgende verklaard.

Copyright information for DutKant