Ecclesiastes 2:3

8) in mijn hart

Dat is, bij mijzelven.

9) nagespeurd,

Of, onderzocht, of gezocht, of beraadslaagd.

10) mijn vlees

Dat is, mijn lichaam. De zin is: Ik heb mij benaarstigd om tegelijk in lichamelijke geneugten en in wijsheid te leven, voegende alzo de wijsheid en de geneugte tezamen; want men moet hier onder den naam van wijn verstaan allerlei lekkere spijs en drank. ja allerlei wellusten.

11) op te houden in den wijn

Of, te trekken tot den wijn, dat is, tot den wijn gewennen. Anders: mijn vlees den wijn over te geven.

12) nochtans leidende mijn hart in wijsheid

Hij wil zeggen: ik heb voorgenomen de wijsheid die mij God gegeven heeft, alzo in mijn hart te bewaren, dat ik nochtans uiterlijk de dwaasheid te weten, met lekkerlijk te eten en te drinken, en met wellusten te plegen ook plaats geven wilde, die grijpende en vasthoudende.

Ecclesiastes 2:24

62) Is het [dan]

Anders: daar is [dan] niet beter voor den mens [dan] dat hij ete en drinke, enz. Anders: het is niet goed voor den mens dat hij eet en drinkt; dat is, dat hij in eten en drinken al zijn lust en genoegen neemt.

63) niet goed

Te weten, zoveel het tijdelijke goed en dit vergankelijke leven aangaat.

64) dat hij ete

De zin is dat hij, alle onnutte zorg en bekommernis bezijden stellende, geniete en gebruikte hetgeen hem God gegeven heeft.

65) zijn ziel

Dat is, zichzelven.

66) het goede doe

Hebr. het goede doe zien; dat is, welvare, wat goeds geniete van zijnen arbeid?

67) in zijn arbeid?

Of van zijnen arbeid; dat is van zijne goederen.

68) dat zulks

Dat is dat het een bijzondere gave Gods is, die alle man niet heeft; te weten dat men zich late genoegen en zich vrolijk make met hetgeen men van de milde hand Gods ontvangen heeft.

Ecclesiastes 3:12

23) voor henlieden is,

Te weten, de mensen. Of, in die, te weten, dingen.

24) goed te doen

Dat is, vroom en godzalig te leven. Zie onder Pred. 12:13.

Ec 12.13

Ecclesiastes 5:19

55) hij zal niet veel gedenken

Dat is hij zal zichzelven niet kwellen met veel peinzen op het verdriet, hetwelk hij in zijn leven gehad heeft, noch met de zorg, van het lijden, dat hem nog kan overkomen.

56) dewijl [hem] God

Dat is, dewijl God hem de vreugde doet genieten, om welke hij in zijn hart gewenst heeft.

57) blijdschap zijns harten

Daar is drieerlei blijdschap des harten; vooreerst een natuurlijke, rijzende uit het gevoel van den tijdelijken welstand; ten tweede een burgerlijke, herkomende uit de oefening van enige voortreffelijke burgerlijke deugden, gelijk in de heidenen, die zich in rechtmatige kloekmoedigheid, enz. voortreffelijk hebben gekweten; ten derde is er ook een geestelijke blijdschap des harten rijzende uit het gevoel van onzen vrede met God. Die is de treffelijkste; Rom. 5:1.

Ro 5.1
Copyright information for DutKant