Esther 3
1) maakte de koning Dat is, hij verhief hem boven al de andere vorsten en groten zijns rijks. 2) Agagiet, Enigen menen dat Haman is afkomstig geweest van Agag den koning der Amalekieten, van welken te lezen is 1 Sam. 15:8. Zie ook Exod. 17:14; Num. 24:7. 1Sa 15.8 Ex 17.14 Nu 24.7 3) boven al de vorsten, Dat is, boven de stoelen van al de vorsten; 2 Kon. 25:28. 2Ki 25.28 4) al de knechten des konings, Versta hier, al de hovelingen, of die van des konings lijfwacht waren. 5) neigden Hem een onbetamelijken, ongeoorloofden Perzischen eerbied bewijzende, waarin Mordechai gewetensbezwaar maakte hen na te volgen; te meer, naar sommiger gevoelen, omdat hem bekend was dat deze Haman een Amalekiet was. 6) van hem bevolen; Dat is, hem aangaande. 7) Waarom overtreedt Zie boven, Esth. 3:2. Es 3.2 8) naar hen niet hoorde, Dat is, hun niet gehoorzaamde en zich niet liet bewegen door hun aanspraak en vermaning. 9) of de woorden van Mordechai Dat is, of hij standvastig zou blijven in zijn religie en of hij derhalve voortaan weigeren zou voor Haman zich te neigen. 10) hij had hun te kennen gegeven, Te weten, als zij hem vraagden, waarom hij des konings gebod niet gehoorzaamde, mist zich voor Haman buigende. 11) dat hij een Jood was. Welken het niet geoorloofd was enen mens te aanbidden, want God heeft verboden de creaturen aan te bidden; Deut. 6:13, en Deut. 10:12,20, en Deut. 17:3; Matth. 4:10; Luk. 4:8. De 6.13 10.12,20 17.3 Mt 4.10 Lu 4.8 12) hij verachtte Dat is, hij achtte het te gering en de moeite niet waard te zijn, dat hij Mordechai alleen zou doden. 13) de hand zou slaan Te weten, om hem te doden. Alzo ook boven, Esth. 2:21. Es 2.21 14) volk van Mordechai Dat is, de landslieden; of van welk volk en natie Mordechai gesproten was. 15) Nisan Overeenkomende ten dele met onzen Maart, ten dele met onzen April. 16) het Pur, Pur, of phur is een Perzisch woord, betekenende het lot, onder, Esth. 9:24. Es 9.24 17) van dag tot dag, De zin dezer woorden is, dat men volgens het heidens Perzische bijgeloof, het lot wierp, om te weten op welken dag en maand, dat het bekwaamst zou wezen, de Joden alom op een en denzelfden dag te verdelgen. 18) tot de twaalfde maand toe; Dat is, in de twaalfde maand kwam eerst het lot uit, hetwelk den dag aanwees, op welken men de Joden zou ombrengen. 19) Adar. Dit is een Syrisch of Chaldeeuws woord, gelijk er geschreven staat 2 Macc. 15:37. En deze maand viel ten dele in onzen Februari, ten dele in Maart. 20) had tot den koning Te weten, eer hij het lot wierp; want dit zou vergeefse moeite geweest zijn, ten ware dat hij eerst consent van den koning gehad had om de Joden uit te roeien. 21) doen zij des konings wetten niet; Dit zegt hij daarom, omdat Mordechai den koning niet gehoorzaamde in Haman te aanbidden. En hetgeen Mordechai tegen hem alleen misdaan had, dat legt Haman hier al den Joden ten last, en beschuldigt hen, alsof zij altegaar al de wetten des konings verachttten. 22) hen te laten blijven. Te weten, in het koninkrijk, of in het leven, maar zij dienen uitgeroeid te wezen. 23) dat men hen Te weten, al de Joden, die in des konings gebied te vinden zijn. 24) zo zal ik Dezen groten schat belooft hij den koning te leveren, opdat hij hem ter eer bewege toe te laten, dat hij de Joden zou mogen ombrengen. 25) dergenen, Hij verstaat de thesauriers des konings, die last zouden hebben dit geld te ontvangen. 26) schatten te brengen. Of, schatkisten, of schatkamers. 27) zijn ring Te weten, zijn zegelring, gelijk af te nemen is uit Esth. 8:8. Dit deed de koning tot een teken der macht, die hij Haman gaf. Zie de aantekening Gen. 41:42, en hier onder, Esth. 3:12. Es 8.8 Ge 41.42 Es 3.12 28) zilver Te weten, die tien duizend talenten, die gij gepresenteerd hebt in mijn schatkamer te leveren. 29) ook dat volk, Te weten, de Joden, die gij wilt laten ombrengen. 30) in de eerste maand, Genoemd, Nisan, Esth. 3:7. Es 3.7 31) naar alles, Dit was, dat men op zulk een dag, als het Haman zou goeddunken, het gebod des konings, belangende het ombrengen aller Joden, zou in het werk stellen. 32) die over elk landschap Hebreeuws, die over landschap en landschap, en volk en volk waren. Alzo ook meermalen hierna. 33) hun buit zou roven. Dat is, hun goederen, die hier genoemd worden de buit der Joden; hetwelk zo niet te verstaan is, alsof zij denzelven anderen hadden afgenomen of geroofd; maar omdat anderen [te weten, Haman en de zijnen] hun dien wilden afnemen en hen daarvan beroven. 34) inhoud Of, copie. 35) zou gegeven worden Te weten, van de vorsten en landvoogden, elk in zijn gebied. 36) in alle landschappen, Hebreeuws, in alle landschap en landschap. 37) tegen denzelfden dag Te weten, op den dertienden dag der twaalfde maand. 38) zouden gereed zijn. Te weten, om de Joden te overvallen, te doden en te verdoen, en hun goederen te roven, Esth. 3:13. Es 3.13 39) door het woord Dat is, door des konings plakkaat, dat van het ombrengen der Joden op den burg Susan eerst aangeslagen was. 40) zaten en dronken, Hebreeuws, zaten om te drinken, of drinkende. 41) de stad Susan Dat is, de inwoners der stad Susan; maar inzonderheid de Joden, die in dezelve woonden, wier goed en bloed daaraan gelegen was. Zie onder, Esth. 8:15. Es 8.15 42) verward. Of, perplex, gelijk men nu spreekt.
Copyright information for
DutKant