‏ Exodus 10

1) van hen zette;

Dat is, van zijn koninkrijk, of, van hem, dat is, voor henlieden; anders, voor hem.

2) landpale brengen.

Dat is, land, koninkrijk.

3) het gezicht des lands bedekken,

Hebreeuws, het oog; dat is, al het land, dat men op andere tijden kan zien of beogen.

4) het overige van hetgeen ontkomen is,

Te weten, de tarwe en spelt gelijk boven, Exod. 9:32.

Ex 9.32

5) al het geboomte afeten,

Dat is, al de vruchten en bladen der bomen.

6) de knechten van Farao zeiden tot hem:

Te weten, de edelen, de groten, de hofdienaars, en de raadsheren.

7) een strik zijn,

Dat is, een verderf; te weten, door de plagen, die hij over ons brengt.

8) is?

Versta hierbij, tenzij dat gij hen haast van ons trekken laat.

9) wie en wie zijn zij,

Hier bepaalt Farao zijn woord, al de Isra‰lieten niet willende laten vertrekken, enigen alleen die hij wil dat men hem eerst zal noemen en bekendmaken.

10) wij hebben een feest des HEEREN.

Waarop wij enige beesten zullen moeten slachten.

11) De HEERE zij alzo met ulieden,

Hij wil zeggen: ik zal ulieden met uw kinderen geenszins laten trekken.

12) want er is kwaad voor ulieder aangezicht!

Hij wil zeggen: ziet voor u toe, want ulieden is ongeluk en schade van mij nakende indien gij niet ophoudt mij moeilijk te vallen.

13) hebt gijlieden verzocht!

Deze koning schaamt zich niet te liegen, of de woorden van Mozes en A„ron te verdraaien.

14) om de sprinkhanen,

De zin is: opdat de sprinkhanen opkomen over, enz.

15) een oostenwind in dat land,

Die in die landen zeer sterk waait, zodat hij grote schepen in stukken breekt. Zie Exod. 14:21; Num. 11:31; Ps. 48:8.

Ex 14.21 Nu 11.31 Ps 48.7
16) aan al de palen der Egyptenaren,

Dat is, in het gehele land, aan alle hoeken en kanten.

17) zeer zwaar;

Ten aanzien der grote menigte, want zij bedekten de aarde; en om de grote schade, die zij deden.

18) het gezicht des gansen lands,

Zie boven, Exod. 10:5.

Ex 10.5
19) tegen den HEERE, uw God,

Tegen den Heere, dien ik ongehoorzaam ben geweest; en tegen ulieden, die ik zo onbeleefd verstoten heb.

20) alleen ditmaal,

Alsof hij zeide: indien ik mij na dezen wederom vergrijp, zo bidt niet meer voor mij.

21) dezen dood van mij wegneme.

Dat is, dodelijke plaag, die alles verderft en ons van honger en kommer zal doen sterven; zo staat er 2 Kon. 4:40: De dood is in den pot; dat is, dodelijke kruiden.

2Ki 4.40
22) wierp ze

Hebreeuws, hechtte die, of, maakte die vast; dat is God heeft die daarin zo geworpen en besloten, dat zij er in moesten blijven, zonder er uit te kunnen komen.

23) de Schelfzee;

In deze zee is Farao kort hierna verdronken; Exod. 14.

24) de duisternis tasten zal.

Dat is, de lucht, die zeer dik zal zijn, en het licht ten enenmale zal uitsluiten.

25) werd er een dikke duisternis

Hebreeuws, duisternis der donkerheid.

26) drie dagen.

Mozes heeft wel kunnen weten, hoe lang deze duisternis duurde, overmits de dag op zijn tijd bij de Isra‰lieten opging gelijk volgt, Exod. 10:23.

Ex 10.23
27) Zij zagen de een de ander niet;

Hebreeuws, zij zagen de man zijn broeder niet; er scheen noch zon, noch maan, noch sterren.

28) was het licht

Te weten, bij dag, als het gewoonlijk licht placht te wezen.

29) in hun woningen.

Versta dit van het land Gosen alleen; of ook, zoals enigen menen, van al de plaatsen waar de Isra‰lieten woonden.

30) Toen riep Farao Mozes,

Te weten, nadat de driedaagse duisternis over was.

31) ook zullen uw kinderkens met u gaan.

Versta hierbij, ook de vrouwen, wier handreiking de kindertjes niet konden ontberen.

32) in onze handen geven,

Dat is, ons laten medenemen.

33) waarmede wij den HEERE, onzen God,

Welk vee, en hoeveel wij onzen God zullen moeten offeren.

34) zult gij sterven!

Dat is, ik u doden, of laten doden.

35) Gij hebt recht gesproken;

Dat is geen getuigenis, dat Farao recht en goed gesproken had, maar Mozes geeft hem te verstaan dat het aldus zou geschieden, gelijk Farao gesproken had, belangende zijn wederkomst, daar Mozes wist wat God over Farao besloten had.

Copyright information for DutKant