‏ Exodus 21

1) de rechten,

Te weten, burgerlijke rechten, naar welke de rechters het volk Gods moesten richten.

2) hun zult voorstellen.

Te weten, het volk van Isra‰l; maar inzonderheid der magistraten.

3) een Hebreeuwsen

Niemand mocht in Isra‰l een Hebreeuwsen knecht kopen, tenzij iemand zich of zijn kinderen uit armoede verkocht, Deut. 15:12; Lev. 25:39, of de overheid hem deed verkopen, vanwege begane dieverij, die hij niet wedergeven of vergelden kon, Exod. 22:3.

De 15.12 Le 25.39 Ex 22.3

4) knecht kopen zult,

Versta hieronder ook de Hebreeuwse dienstmaagd, gelijk af te nemen is uit Deut. 15:12; Jer. 34:9.

De 15.12 Jer 34.9
5) met zijn lijf ingekomen zal zijn,

Dat is, hij voor zijn persoon alleen zonder vrouw.

6) een getrouwd man was,

Hebreeuws, de heer ener vrouw. Zie Gen. 14:13.

Ge 14.13
7) een vrouw gegeven,

Een heidense of uitlandse slavin, of dienstmaagd, want dezen alleen mochten in slavernij gelaten worden, Lev. 25:44; maar met een Hebreeuwse vrouw mocht men alzo niet handelen, gelijk blijkt uit Exod. 21:7.

Le 25.44 Ex 21.7

8) met zijn lijf uitgaan.

Want de kinderen, die van een slavin geboren werden, waren ook slaven of lijfeigenen, gelijk blijkt Gen. 21:10; Gal. 4:24,25, enz.

Ge 21.10 Ga 4.24,25
9) ronduit zeggen zal:

Hebreeuws, zeggende zeggen zal.

10) wil niet vrij uitgaan;

Hebreeuws, zal.

11) de goden brengen,

Dat is, magistraten, rechters, overheden, gelijk Ps. 82:1,6, en elders.

Ps 82.1,6

12) aan de deur, of aan den post brengen;

Te weten, aan de deur van des huisheren huis.

13) zijn oor doorboren,

Daarmede aanwijzende dat hij aan zijns heren huis als gehecht was, en verbonden bleef om hem voortaan te dienen.

14) eeuwiglijk dienen.

Zie Deut. 15:17.

De 15.17
15) iemand zijn dochter zal verkocht hebben tot een dienstmaagd,

Hebreeuws, een man; versta dit van een Hebreeuwsen man.

16) de knechten uitgaan.

Van welke Exod. 21:6 gesproken is.

Ex 21.6
17) kwalijk bevalt in de ogen haars heren,

Hebreeuws, kwaad is.

18) dat hij haar niet ondertrouwd heeft,

Anders, nadat hij haar voor zichzelven ondertrouwd heeft.

19) zo zal hij met haar doen naar het recht der dochteren.

Dat is, hij zal haar een bruidsschat of huwelijksgoederen geven, gelijk de vaders hun dochters geven, Exod. 22:16.

Ex 22.16
20) haar spijs,

Hebreeuws, haar vlees; dat is, voedsel of, spijs.

21) haar huwelijksplicht niet onttrekken.

Versta door den huwelijksplicht datgene, waarvan de apostel sprekt 1 Cor. 7:3. Anders, bijwoning.

1Co 7.3
22) deze drie [dingen] niet doet,

Waarvan Exod. 21:10, gesproken is.

Ex 21.10
23) die zal zekerlijk gedood worden.

Hebreeuws, stervende gedood worden.

24) nagesteld heeft,

Dat is, met opzet gezocht.

25) een plaats bestellen,

Zie van de steden, waarheen degenen, die onverhoeds een doodslag gedaan hadden, vluchten zouden, Num. 35:11; Deut. 19:2; Joz. 20:2.

Nu 35.11 De 19.2 Jos 20.2
26) van voor Mijn altaar nemen,

Alsof Hij zeide, ofschoon hij tot mijn altaar zijn toevlucht genomen had. Zie 1 Kon. 2:28,29.

1Ki 2.28,29

27) dat hij sterve.

Te weten, naar het oordeel der overheid.

28) een mens steelt,

Deut. 24:7 staat een zoon Isra‰ls; dat is, een Isra‰liet.

De 24.7
29) de een slaat den ander met een steen,

Hebreeuws, een man; dat is, [iemand] zijn naasten slaat.

30) onschuldig zijn;

Dat is aan het leven niet gestraft worden.

31) alleen zal hij geven

Dat is, hij zal hem voldoen omdat hij in zolang niet heeft kunnen arbeiden, noch zijn brood verdienen.

32) hetgeen hij verzuimd heeft,

Hebreeuws, zijn zitten; dat is de schade die hij geleden heeft, omdat hij niet heeft kunnen arbeiden.

33) volkomen laten helen.

Hebreeuws, genezende genezen, of helende helen.

34) zijn dienstknecht of zijn dienstmaagd met een stok slaat,

Dien hij met zijn geld gekocht heeft, weshalve hij Exod. 21:21 zijn geld genoemd wordt. Maar met een Hebreeuwsen knecht had het veel een andere gelegenheid, gelijk te zien is Lev. 25:38,39,40.

Ex 21.21 Le 25.38,39,40

35) onder zijn hand sterft,

Dat is, terwijl hij slaat.

36) gewroken worden.

Te weten, van den Magistraat, die een wreker Gods is, Rom. 13:4.

Ro 13.4
37) overeind blijft,

Hebreeuws, staat hij.

38) hij is zijn geld.

Dat is, hij is met zijn geld gekocht, en derhalve is hij zijn eigendom, waarom het ook gelooflijk is, dat hij hem alleen heeft willen kastijden en niet doden. Anders, als hij zijn geld is; dat is, wanneer het zulk een knecht is, die met zijn geld gekocht is.

39) en slaan een zwangere vrouw,

Te weten, beiden, of een van beiden.

40) de vrucht afgaat,

Hebreeuws, haar kinderen.

41) geen dodelijk verderf zij,

Versta, noch der moeder, noch der vrucht.

42) zal

Hebreeuws, hij zal straffende gestraft worden.

43) hij zekerlijk gestraft worden,

Te weten, wie de vrouw geslagen of gestoten heeft.

44) de rechters.

Dat is, naar het oordeel der rechters.

45) een dodelijk verderf zal zijn,

Te weten, van de moeder of van haar vrucht.

46) geven

Te weten, gij beschadiger, of, gij rechter.

47) ziel voor ziel.

Dat is, leven om leven.

48) vrij laten gaan voor zijn oog.

Dat is, hij zal hem van zijn dienstbaarheid ontslaan.

49) tand.

Versta dit ook van de verlamming of kwetsing van andere ledematen des lichaams.

50) een os een man of een vrouw stoot,

Versta hier, onder den naam van os, ook stieren, koeien, bokken, rammen en andere beesten, die schade doen met hun hoornen, tanden, of klauwen, enz.

51) zekerlijk gestenigd worden,

Hebreeuws, stenigende gestenigd worden. God wreekt het bloed der mensen zelfs aan de beesten. Zie Gen. 9:5.

Ge 9.5

52) zal onschuldig zijn.

Te weten, zo zijn heer niet geweten heeft, dat de os stotig was.

53) van te voren stotig geweest is,

Hebreeuws, van gisteren, eergisteren; alzo ook Exod. 21:36, en elders.

Ex 21.36

54) zal ook gedood worden.

Omdat hij niet verhinderd heeft den dood zijns naasten, wat hij wel had kunnen doen.

55) opgelegd wordt,

Te weten, van de rechters, nadat zij alle gelegenheid der zaak naarstiglijk zullen onderzocht hebben.

56) hij zal

Te weten, die, wien de os toekomt.

57) zijn heer dertig

Te weten, den heer des knechts of der dienstmaagd.

58) zilverlingen geven,

Zie Gen. 20:16.

Ge 20.16
59) os of ezel valt daarin;

Versta hierbij ook andere beesten.

60) het geld wederkeren;

Te weten, zo veel als het beest door de rechters of onpartijdigen zal geschat worden.

61) zijns wezen.

Te weten, van den heer des kuils.

62) in alle manier os voor os vergelden;

Hebreeuws, wedergevende, wedergeven.

63) zijns wezen.

Te weten, van dengene wiens os den ander gedood heeft.

Copyright information for DutKant