‏ Ezekiel 19:11

31) hij had

Te weten de wijnstok.

32) sterke roeden

Of, takken, of stokken der sterkte. Versta door deze de koningen en prinsen van koninklijken bloede, uit wie de koningen van Juda gemaakt werden.

33) stam

Hebreeuws, statuur, of hoogte, gelijk boven Ezech. 17:6.

Eze 17.6

34) werd hoog

Te weten zolang als de zegen des Heeren over dien wijnstok was.

35) dichte takken;

Versta door deze de menigte van andere heren, vorsten en aanzienlijken des lands.

36) hij

Te weten elke koning, die hier scepters der heersers genaamd worden.

37) werd gezien

Dat is, vermaard en wijdberoemd.

38) menigte zijner takken.

Versta, het gehele rijk en de macht van het Joodse volk.

‏ Ezekiel 31:3

4) Assur

Dat is, de koning van Assyri‰.

5) een ceder op den Libanon,

Dat is, was gelijk een cederboom; door deze ganse figuurlijke rede wordt beduid de grootheid, heerlijkheid en macht der Assyrische monarchie. Zie Richt. 9:15; vergelijk Ps. 80:11; boven Ezech. 17:3,22,23; Dan. 4:10, enz.

Jud 9.15 Ps 80.10 Eze 17.3,22,23 Da 4.10

6) schaduwachtig van loof,

Of, schaduwende, schaduw makende, [met zijne] struiken, of takken; idem een schaduwmakend woud, of bos, alzo het Hebreeuwse woord de betekenis heeft van woud en struiken, takken, of loof.

7) stam,

Gelijk boven Ezech. 17:6.

Eze 17.6

‏ Ezekiel 31:5

14) grote wateren,

Zie Ezech. 31:4.

Eze 31.4

15) uitschoot.

Zijne scheuten uitwierp en zich uitbreidde. Vergelijk boven Ezech. 17:6; of, als hij uitbotte, botten kreeg.

Eze 17.6

‏ Ezekiel 31:10

20) gij u verheven hebt

Dit kan men nemen voor ene aanspraak aan den Assyri‰r, van welken God terstond [gelijk elders] weder spreekt in den derden persoon; of als een afgebroken rede tot Farao, waarvan de voltrekking volgt onder Ezech. 31:18. Alsof God zeide: Omdat gij u zo verheft, zie toch eens wat de Assyri‰r ook deed en hoe Ik hem daarover gestraft hebt, enz.

Eze 31.18

21) stam,

Vergelijk Ezech. 31:14.

Eze 31.14

22) stak zijn top

Hebreeuws, gaf; vergelijk [aangaande het gebruik van het Hebreeuwse woord, dat naar gelegenheid der zaken velerlei betekenissen lijdt] 2 Sam. 18:9, en boven Ezech. 27:12, enz.; alzo Ezech. 31:14.

2Sa 18.9 Eze 27.12 31.14

23) midden der dichte takken,

Hebreeuws alsof men zeide, de tusschenheid; dat is, stak uit onder, en verhief zich boven andere koningen, heren, vorsten, enz. Vergelijk boven Ezech. 19:11.

Eze 19.11
Copyright information for DutKant