Ezekiel 20:4

6) recht geven,

Hebreeuws, oordelen; dat is hier voorspreken, ontschuldigen, verdedigen, verantwoorden, verweren. Alzo onder Ezech. 22:2, en Ezech. 23:36; vergelijk de aantekening Gen. 15:14, over het woord richten; anders: zult gij hen [niet] oordelen, of richten? enz. dat is, oordelende bestraffen, gelijk volgt.

Eze 22.2 23.36 Ge 15.14

7) zoudt gij hun recht geven,

Hij verdubbelt de rede, om die te meer kracht te geven, en wil zeggen, dat hij hen geenszins moest voorspreken of verdedigen; vergelijk Num. 17:12; Richt. 5:12,27.

Nu 17.12 Jud 5.12,27

8) gruwelen hunner vaderen bekend;

Te weten die zij met hunne vaderen gemeen hebben; opdat zij verzinnen hoe diep zij in hunne boosheid steken en hoe lang Ik hen daarin verdragen heb.

Copyright information for DutKant