Ezekiel 24:3-6

6) gebruik een gelijkenis

Hebreeuws alsof men zeide: parabel een parabel. Zie boven Ezech. 17:2.

Eze 17.2

7) pot toe,

Betekenende de belegerde stad Jeruzalem, gelijk Ezech. 24:6. Zie Jer. 1:13, en boven Ezech. 11:3 met de aantekening.

Eze 24.6 Jer 1.13 Eze 11.3
8) zijn

Namelijk van den pot; dat is, al zulke stukken vlees, als in den pot behoren te zijn.

9) stukken te zamen daarin,

Betekenende de inwoners, inzonderheid de rijke, vette, weelderige burgers en groten van Jeruzalem.

10) alle goede stukken,

Hebreeuws, alle, of elk goed, of beste stuk.

11) dij en den schouder,

Of, lenden, heup, achterbout.

12) keur der beenderen.

Dat is, uitgelezenste beenderen, als mergbenen, of bonken.

13) keur van de kudde,

Dat is, het uitgelezenste schaap, of geit, neem het beste van het kleine vee daartoe.

14) brandstapel

Of, een vuur van beenderen. [Vergelijk Jes. 30:33, en onder Ezech. 24:9], betekenende de zware en gedurige ellenden van het volk, die zij in de belegering van zwaard, honger en pestilentie en daarna zouden lijden; gelijk een vuur van beenderen zeer heet is en de beenderen hard en duurzaam zijn. Sommigen duiden het op het wegwerpen der dode lichamen en beenderen, die onbegraven op het open veld zouden blijven liggen, als God hen dikwijls gedreigd had, zodat er genoeg zouden te bekomen zijn om vuur daarvan te stoken, door welke straffen zij nochtans niet zouden worden gebeterd of bekeerd, gelijk volgt.

Isa 30.33 Eze 24.9

15) hem

Den pot.

16) wel opzieden;

Hebreeuws, zied zijne zoden.

17) zijn beenderen

Van den pot, gelijk Ezech. 24:4.

Eze 24.4

18) daarin

Hebreeuws, in zijn [des pots] midden.

19) gekookt worden.

Of, zieden. Hebreeuws, zijn gekookt, of gezoden.

20) bloedstad,

Gelijk boven Ezech. 22;2, en onder Ezech. 24:9.

Eze 24.9

21) welks

De Heere wil zeggen dat de inwoners van Jeruzalem door al dat zieden en koken evenwel niet zijn gezuiverd; dat is bekeerd, maar bij hunne boosheid hardnekkig gebleven.

22) schuim niet is uitgegaan!

Anders, roest, gelijk onder Ezech. 24:11; alwaar ook een ander woord is, dat roest betekent. Het woord, dat hier gebruikt wordt en ook onder Ezech. 24:11,12, schijnt te betekenen het schuim, dat niet afgegaan, afgeschuimd of verzoden zijnde, aan den rand van den pot beklijft, en tot enkel taaie vuiligheid of slijm wordt.

Eze 24.11,11,12

23) Trek stuk bij stuk daaruit,

Hebreeuws, bij, of naar zijne stukken, naar zijne stukken breng hem uit; het lot is over hem niet gevallen. Dit betekent het doden en wegwerpen van velen, en het uitvoeren van de rest in de gevangenschap van Babel, zonder verschoning of onderscheid. Zie boven Ezech. 11:7.

Eze 11.7

24) hem niet vallen.

Welke stukken gij eerst, of laatst, of niet, zoudt hebben uit den pot te trekken; zij moeten allen voort, de een dood, de ander het land uit.

Ezekiel 24:9-11

31) bloedstad!

Gelijk boven Ezech. 24:6.

Eze 24.6

32) brandstapel groot maken!

Vergelijk boven Ezech. 24:5. Dat is, een groot vuur onder Jeruzalem [dezen pot] stoken, gelijk volgt.

Eze 24.5
33) Draag veel houts toe,

Hebreeuws, vermenigvuldig de houten, of houteren; een levendige vertoning van de ellende der belegerden van Jeruzalem.

34) verteer het vlees,

Of, maak het gaar, doorkook het, kook het volkomenlijk.

35) kruid [het] met specerijen,

Hebreeuws, specerij der specerijen, opdat de vijanden [gelijk sommigen verstaan] appetijt en lust daartoe krijgen.

36) verbranden.

Of, aanbranden.

37) hem daarna ledig

Den pot, dat is: Jeruzalem zal niet alleen van inwoners ontbloot worden, maar de stad ook verbrand, opdat de plaats van die gruwelijke onreinheid ten enenmale uitgezuiverd worde.

38) versmelte,

Of, wegvliete, afgestort worde.

Copyright information for DutKant