Ezekiel 34:23

29) knecht David;

Den Messias, onzen Heere Jezus Christus, Davids Zoon naar het vlees, en des Vaders knecht naar zijn Middelaarsambt. Zie Jes. 42:1, en wijders 2 Sam. 22:51; Jer. 23:5, en Jer. 30:9, en vergelijk Jes. 40:11, onder Ezech. 37:24; Joh. 10:11, enz.; Hebr. 13:20; 1 Petr. 2:25, en 1 Petr. 5:4.

Isa 42.1 2Sa 22.51 Jer 23.5 30.9 Isa 40.11 Eze 37.24 Joh 10.11 Heb 13.20 1Pe 2.25 5.4

Zechariah 13:7

26) Zwaard!

Dewijl in het naastvoortgaande vers gezegd is hoe de valse profeet van zijn eigen vriend is behandeld, zo neemt de Heere, namelijk God de Vader, daaruit aanleiding om te voorzeggen hoe Christus zijn lieve Zoon en opperste Herder, alsof Hij ook een valse profeet ware, geslagen en omgebracht zou worden. Doch zulks zou niet bij geval geschieden, maar naar zijn goddelijke ordinantie. Verg. Matth. 26:31; Joh. 14: Joh. 16: Joh. 18; Hand. 2:23, en Hand. 4:28.

Mt 26.31 Ac 2.23 4.28

27) Die Mijn Metgezel is,

Namelijk mijn eniggeboren Zoon, eenswezens met mij.

28) de kleinen

Door de kleinen worden hier vestaan de discipelen van Christus, die eenvoudige onaanzienlijke mannen waren, van wie Christus tot degenen, die Hem vingen, zeide: Zoekt gij mij, zo laat dezen gaan. En nadat zij verstrooid waren, heeft hen de Heere wederom vergaderd, Joh. 18:8. Doch men kan hier ook door de kleinen verstaan de uitverkoren kinderen Gods, die klein zijn voor de ogen der wereld; zie Matth. 18:10,14.

Joh 18.8 Mt 18.10,14

29) wenden.

Te weten, om hen te verzamelen en in het geloof te sterken. Van de manier van spreken zie Ezech. 38:12. Anders: En Ik zal mijne hand tegen de kleinen wenden; die mede vervolging zullen lijden gelijk hunne herders.

Eze 38.12
Copyright information for DutKant