‏ Galatians 1

1) een apostel,

Zie van dit woord, Luk. 6:13.

Lu 6.13

2) niet van mensen,

Namelijk die bloot mensen, of niet dan mensen zijn. Deze beschrijving doet de apostel daarbij, om zijn apostolische beroeping en gezag staande te houden tegen de lasteringen der valse apostelen, die zeiden dat hij niet wettiglijk tot het apostelschap was beroepen. Want er zijn twee‰rlei wettige beroepingen tot den dienst des Woords; een die gewoon is, welke wel van God geschiedt, maar door mensen, de orde Gods daarin volgende: zodanige is de beroeping van de gewone dienaren des Woords. En er is ene beroeping, die zonder dienst der mensen van God zelf, of van den Heere Christus geschiedt; zodanig is geweest de beroeping der profeten in het Oude Testament, en der apostelen in het Nieuwe Testament. Deze beroeping is buitengewoon, en altijd vergezelschapt met de gave van niet te kunnen dwalen in het leren, 2 Petr. 1:21; Joh. 16:13. Dat de apostel Paulus door zulke een extra-ordinaire beroeping geroepen is, wordt klaarlijk beschreven Hand. 9:22.

2Pe 1.21 Joh 16.13 Ac 9.22

3) Die Hem uit

En daarmede openlijk heeft betoond dat Hij de eigen Zoon Gods was. Zie Hand. 13:32; Rom. 1:4.

Ac 13.32 Ro 1.4
4) al de broeders,

Namelijk niet alleen mijne medebroeders in den dienst, maar ook al de andere gelovigen. Dit doet de apostel daarbij, niet zozeer om zijn schrijven daarmede aanzienlijk te maken, als om door de eenstemmigheid der gemeente met hem, de gemeenten van Galati‰ te beter te bewegen tot aflegging hunner dwalingen.

5) Galatie:

Galati‰ was een van de grootste provinci‰n in Klein-Azi‰, grenzende aan Frygi‰, Bithyni‰, Pontus, Cappadoci‰ en Pamfili‰; was alzo genaamd van een volk, dat uit Galli‰, nu Frankrijk genaamd, gekomen zijnde, die provincie ingenomen en lang bewoond heeft. Zie Hand. 16:6; 1 Cor. 16:1; 2 Tim. 4:10; 1 Petr. 1:1.

Ac 16.6 1Co 16.1 2Ti 4.10 1Pe 1.1
6) Zichzelven

Namelijk vrijwillig; Filipp. 2:8.

Php 2.8

7) gegeven heeft

Namelijk in den dood. Dit voegt de apostel in het begin daarbij, omdat dit bewijs alleen genoegzaam is, om de leer der valse apostelen te wederleggen. Want hij zou tevergeefs zulks gedaan hebben, indien de mens door de werken der wet kon gerechtvaardigd worden. Zie Gal. 2:21.

Ga 2.21

8) voor onze zonden,

Namelijk om die te verzoenen door zijnen dood; 1 Joh. 1:7, en 1 Joh. 2:2. Zodat de verzoening en vergeving der zonden daarin alleen, en niet in de werken der wet, moet gezocht worden.

1Jo 1.7 2.2

9) wereld,

Grieks eeuw; dat is, uit den zondigen en ellendigen staat, waarin de gehele wereld gelegen is; 1 Joh. 5:19.

1Jo 5.19

10) naar den wil

Dat is, naar het eeuwig besluit en welbehagen, Hand. 2:23, en Hand. 4:28; Hebr. 10:7,10. Zo is dan de Vader met dit rantsoen Zijns Zoons tevreden.

Ac 2.23 4.28 Heb 10.7,10
11) in alle eeuwigheid.

Grieks tot eeuwen der eeuwen, of tot eeuwigheden der eeuwigheden. Hebreeuws.

12) Ik verwonder mij,

Deze verwondering is ook vergezelschapt geweest met een groot mishagen en droefenis.

13) zo haast

Dat is, in zo korten tijd, nadat gij het Evangelie van ons ontvangen hebt; of, nadat de verleiders u anders geleerd hebben. Daarmede bestraft hij hunne lichtvaardigheid.

14) [wijkende] van

Namelijk van God, die u door onze predikatie geroepen heeft, om u door de genade van Christus, en niet door de werken der wet, zalig te maken. Of, wijkende van Christus, die u geroepen heeft in de genade.

15) overgebracht wordt

Namelijk van degenen, die u verleiden; welken Hij de meeste schuld geeft, omdat hij hoop had hen wederom op den rechten weg te brengen; Gal. 5:10.

Ga 5.10

16) tot een ander Evangelie;

Dat is, tot een andere leer om zalig te worden, die de verleiders wel het Evangelie noemen, maar die het rechte Evangelie niet is, en verre verschilt van hetgeen wij u gepredikt hebben.

17) Daar er geen ander is;

Grieks hetwelk geen ander is; Namelijk dan hetgeen, of dan, hetgeen wij u gepredikt hebben. Zie Hand. 4:12.

Ac 4.12

18) maar er zijn sommigen,

Namelijk die uit de secte der Farize‰n zich tot den Christelijken godsdienst begeven hebbende, de wet en het Evangelie, en de rechtvaardigheid der werken met de rechtvaardigheid des geloofs zochten te vermengen. Zie Hand. 15:5.

Ac 15.5

19) verkeren.

Dat is, vervalsen, ijdel of teniet maken.

20) wij, of

Namelijk ik en de broeders, die bij mij zijn. Of, wij apostelen.

21) een engel uit

Dit is wel in zichzelve niet mogelijk, maar de apostel wil met het stellen dezer onmogelijke veronderstelling te krachtiger aanwijzen de zekerheid van den vloek, die komen zal over degenen, die een ander Evangelie prediken. Zie dergelijke Joh. 8:55; 1 Cor. 13:2.

Joh 8.55 1Co 13.2

22) buiten hetgeen wij

Dat is, niet alleen tegen hetzelve, maar ook die iets daarbij doen, buiten hetgeen wij gepredikt hebben; hetwelk de valse apostelen deden, lerende dat men niet alleen door het geloof, maar ook door de werken der wet gerechtvaardigd wordt.

23) vervloekt.

Grieks Anathema; dat is, vervloeking. Zie van dit woord Rom. 9:3; 1 Cor. 16:22.

Ro 9.3 1Co 16.22
24) te voren gezegd

Namelijk in Gal. 1:8.

Ga 1.8

25) wederom:

Namelijk om te tonen dat dit van mij niet uit haastigheid is gezegd.

26) ontvangen hebt,

Namelijk door onze predikatie hebt gehoord en aangenomen.

27) predik ik nu

Grieks raad ik nu aan de mensen of God? Namelijk te horen of geloven. Want het Griekse woord, dat de apostel hier gebruikt, alsook Hand. 28:23, en 2 Cor. 5:11, betekent eigenlijk iemand met redenen bewegen of overreden, en is hier de zin: Zoek ik in mijne predikati‰n u te bewegen, dat gij mij of enig mens zoudt aanhangen? Hij wil zeggen: dat doe ik geenszins.

Ac 28.23 2Co 5.11

28) of God?

Dat is, dat gij uw vertrouwen zoudt stellen op God in Christus; hetwelk, wil hij zeggen, ik doe in al mijne predikati‰n.

29) Of zoek ik mensen

Dat is, zoek ik in mijne predikati‰n de gunst van enige mensen? Geenszins, wil hij zeggen. En dit schijnt dat de valse apostelen den Galaten zochten wijs te maken, om de leer des apostels verdacht te maken.

30) nog

Namelijk nu tot Christus bekeerd zijnde, gelijk ik deed in het Jodendom, als ik, om den hogepriesters en Joden te behagen, de gemeente vervolgde.

31) mensen

Namelijk die van Christus vreemd zijn, of naar hunne gezindheid willen gepredikt hebben; 2 Tim. 4:3. Anderszins mogen en moeten ook de vrome leraars zich zo gedragen in leer en leven, dat zij den vromen en Godzaligen mensen in Christus mogen behagen; 1 Cor. 10:33.

2Ti 4.3 1Co 10.33

32) behaagde, zo

Dat is, alleen hunne gunst zocht in het prediken.

33) dienstknecht van Christus.

Dat is, een waar, oprecht en getrouw dienstknecht. Want niemand kan twee heren dienen; Matth. 6:24.

Mt 6.24
34) niet is naar den mens.

Dat is, mij is niets van mensen gegeven, of van mijzelven versierd, of steunende op gezag van enige mensen, gelijk in Gal. 1:12 verklaard wordt.

Ga 1.12
35) niet van een mens

De apostel wil daarmede niet verwerpen de onderwijzing in de leer des Evangelies, die door mensen gewoonlijk geschiedt, 2 Tim. 3:15; maar wil zeggen dat hij als een apostel op zulke gewone wijze deze leer niet heeft ontvangen, maar door een extra-ordinaire openbaring en onderwijzing van Christus zelven. Zie Hand. 9:3; 1 Cor. 15:8, en 2 Cor. 12.

2Ti 3.15 Ac 9.3 1Co 15.8
36) eertijds in

Namelijk eer ik tot den Christelijken godsdienst bekeerd was.

37) uitnemend zeer

Deze vervolging van Paulus wordt beschreven Hand. 7:58, en Hand. 9:1, enz., en Hand. 22:4,5.

Ac 7.58 9.1 22.4,5

38) verwoestte;

Dat is, dezelve, zoveel in mij was, gans zocht uit te roeien en verdelgen.

39) van mijn ouderdom

Dat is, jonge lieden. Zie Hand. 7:58. Dat drukt hij uit, opdat hij niet zou schijnen zich uit laatdunkendheid te stellen boven de oude leraars der Joden.

Ac 7.58

40) in mijn geslacht,

Dat is, onder de Joden.

41) overvloedig ijverig

Grieks overvloediglijker een ijveraar; namelijk met een ijver, die niet was met wetenschap, Rom. 10:2; Filipp. 3:5,6; 1 Tim. 1:13. Hiermede bestraft hij ook den verkeerden ijver der Joden in zijn persoon.

Ro 10.2 Php 3.5,6 1Ti 1.13

42) voor mijn vaderlijke

Namelijk van welke ik meer hield, dan van de leer der profeten. Wat dit voor inzettingen waren, kan men zien Matth. 5:21, enz., en Matth. 15:2, en Matth. 23:3, enz.; Mark. 7:5, enz.; 1 Petr. 1:18.

Mt 5.21 15.2 23.3 Mr 7.5 1Pe 1.18

43) inzettingen.

Grieks overleveringen; namelijk niet alleen die in de Schriftuur geboden en beschreven zijn, maar ook die, welke van mensen ingesteld, en van de ouders aan de kinderen als van hand tot hand overgeleverd waren.

44) van mijner moeders

Grieks uit; dat is, eer ik van mijne moeder geboren was. Zie dergelijke Jer. 1:5.

Jer 1.5

45) afgezonderd heeft,

Dat is, voorgenomen en besloten heeft, mij af te zonderen uit den algemenen hoop van de andere mensen, om te zijner tijd tot een apostel te beroepen.

46) door Zijn genade,

Namelijk als de enige oorzaak, waarom Hij dat gedaan heeft, en derhalve zonder enige waardigheid of verdiensten in mij voorgezien; gelijk ook tevoren Gods welbehagen de oorzaak daarvan gesteld wordt. Zie Ef. 1:5,6,9,11.

Eph 1.5,6,9,11
47) Zijn Zoon

Namelijk Jezus Christus den waren Messias.

48) in mij te openbaren,

Dat is, aan mij; in mijne ziel. Of, door mij te openbaren, dat is, bekend te maken, dat ik Hem voor den Zoon Gods en den waren Messias heb erkend, en in Hem geloof; Matth. 16:17.

Mt 16.17

49) terstond niet te

Namelijk zo haast ik tot Christus bekeerd ben geweest.

50) rade gegaan

Dat is, over de leer van het Evangelie met iemand gesproken en gehandeld, om in dezelve beter of breder onderwezen te worden.

51) met vlees en

Dat is, met enige mensen, die uit vlees en bloed bestaan. Zie dergelijke wijze van spreken Matth. 16:17; Ef. 6:12, ook zelfs niet met mijn eigen natuurlijk vernuft.

Mt 16.17 Eph 6.12
52) niet wederom gegaan

Of, niet opgegaan; gelijk ook Gal. 1:18. Dit schijnt te strijden met hetgeen Lukas zegt, Hand. 9:26. Doch hetgeen Lukas daar zegt, moet verstaan worden geschied te zijn nadat Paulus drie jaren in Arabi‰ geweest zijnde, vandaar wederom te Damaskus gekomen was. Want Lukas maakt aldaar geen gewag van Paulus' reis naar Arabi‰, gelijk hij ook vele andere daden en reizen van Paulus nalaat, die Paulus zelf verhaalt 2 Cor. 11,12.

Ga 1.18 Ac 9.26

53) voor mij apostelen

Namelijk iemand van de twaalven, die lang v¢¢r mij tot het apostelschap waren beroepen.

54) Arabie, en

Een landschap, gelegen ten zuiden van het Joodse land, waarin de berg Sinai was, Gal. 4:25, tussen de Rode Zee en de inham van Perzi‰.

Ga 4.25

55) Damaskus.

Van deze stad zie de aantekeningen Hand. 9:2.

Ac 9.2
56) na drie jaren

Namelijk die ik zo in Arabi‰, als te Damaskus geweest was.

57) te bezoeken,

Het Griekse woord betekent iemand te gaan zien of bezoeken, om hem te horen, en met hem te spreken en te handelen.

58) Jakobus,

Daar zijn er twee geweest onder de apostelen van dezen naam. Zie van beiden Matth. 10:2,3; Hand. 12:2,17 en van dezen Hand. 12:17 en Hand. 15:13.

Mt 10.2,3 Ac 12.2,17,17 15.13

59) den broeder

Dat is, neef, een Hebreeuwse wijze van spreken. Zie Gen. 14:14; Matth. 12:46,47; 1 Cor. 9:5; van dezen zie Matth. 10:3, Mark. 15:40.

Ge 14.14 Mt 12.46,47 1Co 9.5 Mt 10.3 Mr 15.40
60) Hetgeen nu

Namelijk aangaande dat ik het Evangelie van Christus zelf heb ontvangen, zonder enige beroeping of onderwijzing van mensen.

61) voor God,

Ene wijze van eedzweren, met welke de apostel nodig geacht heeft dit te bevestigen, om de gewichtigheid der zaak. Zie Rom. 9:1.

Ro 9.1
62) Syrie en van Cilicie.

Deze zijn landschappen, gelegen in Azi‰. Zie van dezelve Matth. 4:24; Hand. 15:23,41, en Hand. 27:5.

Mt 4.24 Ac 15.23,41 27.5
63) van Judea,

Namelijk al zou ik, volgens mijne beroeping, het Evangelie prediken niet onder de Joden aldaar, maar onder de heidenen. Zie Gal. 1:16.

Ga 1.16

64) die in Christus

Dat is, die de Christelijke leer hebben aangenomen en belijden.

65) Degene, die

Namelijk Paulus. Dit zijn de woorden der voorzegde gemeenten, die Paulus herhaalt.

66) ons eertijds vervolgde,

Namelijk Christenen.

67) het geloof,

Dat is, de leer van het Evangelie, die men ter zaligheid moet geloven. Zie dergelijke wijze van spreken 1 Tim. 1:19, vergelijk met 2 Tim. 2:18.

1Ti 1.19 2Ti 2.18

68) verwoestte.

Zie Gal. 1:13.

Ga 1.13
69) in mij.

Grieks om mijnentwil; dat is, om de genade, die mij God gedaan heeft.

Copyright information for DutKant