Genesis 10
1) nu zijn Het oogmerk van dit verhaal is, voornamelijk om aan te wijzen, uit welke vaders de Messias naar het vlees gesproten, en onder welk volk intussen de gemeente Gods gevonden werd. Daarna om bekend te maken den oorsprong der volken, en de bedelingen der landen, die zij bewoond hebben; hetwelk alles ook zeer dienstig is tot verklaring van vele Schriftuurplaatsen, gelijk in het vervolg zal blijken. 2) geboorten Of, geslachten. 3) zonen Dezen hebben zich van de plaatsen hunner woningen het meest noord- en westwaarts verspreid; want zich eerst nedergezet hebbende in Klein-Azi, hebben zij langzamerhand de noordse landen en Europa het meest vervuld. 4) Gomer, De nakomelingen van dezen hebben het noordelijke gedeelte van Klein-Azi bewoond; waarom zij onder de noordse volken worden geteld. Ezech. 38:6. En daar zij zich ook westwaarts uitgebreid hebben, zo houdt men het er voor dat zij de voorttelers mede zijn der volken in wier landen de Gallo-Grieken naderhand gewoond hebben. Eze 38.6 5) Magog, De stamvader der Scythen; zie van dezen Ezech. 38:2, Ezech. 39:6. Eze 38.2 39.6 6) Madai, Van wien zijn de Meden; zie 2 Kon. 17:6; Jes. 13:17; Jer. 25:25; Dan. 5:6,8. 2Ki 17.6 Isa 13.17 Jer 25.25 Da 5.6,8 7) Javan, De vader der Grieken; zie van dezen Jes. 66:19; Dan. 8:21; Jol. 3:6; Ezech. 27:13,19. Isa 66.19 Da 8.21 Joe 3.6 Eze 27.13,19 8) Tubal, Men houdt het er voor dat van dezen de Iberen en uit dezen de Spanjaarden voortgekomen zijn. Zie Ezech. 27:13, Ezech. 32:28, Ezech. 38:2,3. Eze 27.13 32.28 38.2,3 9) Mesech, Hebr. Meschech, welke van dezen afkomstig zijn, is onzeker. Sommigen menen die van Cappadoci; anderen, die van Mysi; enigen, de Moschen, of Moskovieten. Zie Ezech. 38:2,3. Eze 38.2,3 10) Tiras. Van dezen is in de H.Schrift niets meer vermeld; doch het gevoelen van velen is dat de Thracirs aan de oevers van den Dniester, naburen der Macedonirs, van hem zijn voortgekomen. 11) Askenaz, De vader der inwoners van Pontus en Bithyni, landschappen, gelegen in Klein-Azi. Sommigen houden het er voor dat van dezen de Duitsers afkomstig zijn. Zie Jer. 51:27. Jer 51.27 12) Riphath, Anders, Diphath, 1 Kron. 1:6. Hij was de stamvader der Paphlagonirs, een volk van Klein-Azi, vroeger genaamd Riphatten, of Riphen, langs de kusten der Zwarte Zee. 1Ch 1.6 13) Togarma, Deze wordt meest gehouden voor den oorsprong van het volk in Klein-Armeni; of [volgens het gevoelen van anderen] der Hoogduitsers. Zie Ezech. 27:14, Ezech. 38:6. Eze 27.14 38.6 14) Elisa, Van wien afkomstig zijn de Eolen, een volk in Griekenland. Verg. Ezech. 27:7. Eze 27.7 15) Tarsis; Naar dezen wordt genoemd de hoofdstad van Cilici, het vaderland van Paulus, Hand. 23:3, zodat deze Tarsis geweest is de stamvader der Cilicirs. Zie Ezech. 27:12; Jona 1:3. Ac 23.3 Eze 27.12 Jon 1.3 16) Chittim De vader der inwoners van Macedoni, of van Itali, of van Cyprus, of een deel van het land Cilici: het gevoelen hierover is verschillend. Zie Num. 24:24; Jes. 23:1; Jer. 2:10. Nu 24.24 Isa 23.1 Jer 2.10 17) Dodanim. Anders, Rodanim, 1 Kron. 1:7. Men meent dat van deze afkomstig zijn de Rhodirs en de Dorirs. 1Ch 1.7 18) de eilanden Versta, de landen aan de zee westwaarts van Syri tussen de Middellandse zee en den Oceaan gelegen; namelijk niet alleen die eigenlijk eilanden genoemd worden, maar ook de vaste landen, die door hun ligging eilanden schijnen te zijn. 19) elk naar zijne spraak, De verdeling der spraken was wel in dien tijd nog niet geschied [zie onder hoofdstuk Gen. 11:], maar Mozes spreekt volgens den tijd, waarin hij dit schreef. Zie dergelijk exempel Gen. 12:8, Gen. 13:3, enz. Ge 12.8 13.3 20) Chams zonen De nakomelingen van dezen hebben zich van Babel meest zuidwaarts verdeeld in een deel van Azi en in Afrika, en voor een tijd in Palestina. Zie van dezen, 1 Kron. 4:40; Ps. 105:27. 1Ch 4.40 Ps 105.27 21) Kus Van dezen zijn afkomstig de Arabieren en de Moren. Zie boven de aant. hoofdstuk Gen. 2:13; idem 2 Kon. 19:9; Job 28:19; Jer. 13:23, Jer. 46:9. Ge 2.13 2Ki 19.9 Job 28.19 Jer 13.23 46.9 22) Mitsram De vader der Egyptenaars. Den naam vindt men overal in de H. Schrift. En het is ook de naam van het landschap Egypte zelf en van de inwoners. 23) Put, Men meent dat hij een gedeelte van Lybi, [waar de rivier Put is] bewoond heeft. Zie Jer. 46:9; Ezech. 27:10, Ezech. 38:5. Jer 46.9 Eze 27.10 38.5 24) Kanan. De stamvader der Kananieten, in de Schrift genoeg bekend. Zie boven Gen. 9:25, en onder vs. 18. Ge 9.25 10.18 25) Seba Van dezen komen de Sabers, in Woest-Arabi. Zie #Ps.72:10, en Jes. 43:3. Ps 72.10 Isa 43.3 26) Havila, De vaders der inwoners van een land aldus genaamd, boven Gen. 2:11. Ge 2.11 27) Sabta, Het gevoelen der geleerden is dat de nakomelingen van dezen bewoond hebben het onderdeel van Gelukkig-Arabi. 28) Raema, Mede een voorvader der inwoners van het bovengenoemde Arabi. Zie Ezech. 27:22. Eze 27.22 29) Sabtecha. Men houdt het er voor dat deze ook een stamvader van dezelfde natie geweest is. 30) Scheba Zuidwaarts wonende in Morenland; van waar men meent dat de koningin van Scheba gekomen is. Zie 1 Kon. 10:1,4; Ezech. 27:22; Matth. 12:42; Hand. 8:27. Anderen plaatsen hem in Gelukkig-Arabi. 1Ki 10.1,4 Eze 27.22 Mt 12.42 Ac 8.27 31) Dedan. Een inwoner mede van Gelukkig-Arabi, of volgens anderer gevoelen, van Morenland. Zie Ezech. 27:15, Ezech. 38:13. Eze 27.15 38.13 32) geweldig Zie boven Gen. 6:4. Ge 6.4 33) jager Hebr. geweldig in jacht, namelijk, niet alleen der beesten, maar ook der mensen, met wie hij handelde gelijk de jagers met het wild, dat zij doden of bedwingen naar hun lust. Zie deze manier van spreken Jer. 16:16; Klaagl. 3:52. Jer 16.16 La 3.52 34) voor het Dat is, openlijk en stoutelijk, zonder vrees voor God en schaamte voor de mensen; verg. hoofdstuk Gen. 6:11. Ge 6.11 35) beginsel Nimrod wordt gehouden voor de stichter van de eerste monarchie, en hij heeft het eerst deze vier steden gebouwd; gelijk Kan de eerste stad bouwde, v¢¢r den zondvloed. 36) Sinear. Hebr. Schinhar, het land van Mesopotami en Chaldea, aldus genaamd naar een gebergte daaraan gelegen, zie omtrent dit Sinear ook onder, Gen. 11:2, en Gen. 14:1, en Joz. 7:21. Ge 11.2 14.1 Jos 7.21 37) Uit ditzelve land Anders, uit dit land is hij, namel. Nimrod, uitgegaan naar Assyri. 38) Ninev, De hoofdstad van Assyri, Jona 1:2. Jon 1.2 39) Rehoboth, Anders, Rechoboth de stad, of, de straten der stad, te weten van Ninev. 40) die grote stad. Te weten Ninev. Zie Jona 3:3, Jona 4:11. Jon 3.3 4.11 41) Ludim, De stamvader van het volk van Lydi in Mauritani. Zie van dezen Jes. 66:19. Isa 66.19 42) Anamim, Men houdt hem voor den stamvader der Cyreners. 43) Lehabim, De vader der Lybirs in Afrika. 44) Naphtuhim. Van wien men acht afkomstig te zijn de Moren van Numidi. 45) Pathrusim, Die omtrent de stad Pathros in Egypte gewoond hebben. Zie van dezen Jes. 11:11. Isa 11.11 46) Kasluhim, De inwoners van Cassiotis. 47) van waar Als ook van Caphthorim. Zie Deut. 2:23; Jer. 47:4; Amos 9:7. Het schijnt dat deze twee broeders uit hun woonplaats tezamen zijn opgetogen, en het land Palestina hebben ingenomen, waarom zij Filistijnen genaamd zijn. De 2.23 Jer 47.4 Am 9.7 48) Filistijnen Dat is, inwoners van Palestina. 49) uitgekomen Anders, afgekomen. 50) Kaphtorim. Afkomstig uit Caphtor; zie daarvan Deut. 2:23. De 2.23 51) Sidon, Hebr. Tsidon, stichter der stad Tsidon, of Sidon in Phenici; zie daarvan Joz. 11:8, Joz. 19:28; Richt. 1:31, enz. Jos 11.8 19.28 Jud 1.31 52) Heth, De vader der Hethieten, zie van dezen Joz. 1:4, Joz. 9:1, enz. Jos 1.4 9.1 53) En den Dit zijn niet alleen eigennamen van personen, maar ook van ganse volken, die uit dezen gesproten zijn; en worden daarom ook overgezet, de Jebusieter, de Amorieter, enz. 54) Jebusi, Van de nakomelingen van dezen zie men Joz. 15:8, Joz. 18:28; Richt. 1:21. Jos 15.8 18.28 Jud 1.21 55) Emori, Van de Emorieten, zie men Deut. 2:24. De 2.24 56) Gigarsi. Zie Matth. 8:28. Mt 8.28 57) Hivvi, Zie Richt. 3:3. Jud 3.3 58) Sini, Van dezen wordt gesproken Jes. 49:12. Isa 49.12 59) Arvadi, Zie Ezech. 27:8,11. Eze 27.8,11 60) Zemari, Zie Joz. 18:22, en 2 Kron. 13:4. Jos 18.22 2Ch 13.4 61) Hamathi: Zie Amos 6:2,14; Zach. 9:2; van enigen dezer tezamen, zie men Gen. 15:19,20,21. Am 6.2,14 Zec 9.2 Ge 15.19,20,21 62) Kananieten Versta door dezen de Kananieten in het algemeen, vooral de nakomelingen of volken van Kanan. 63) landpale De grenzen van het land Kanan worden hier afgetekend; welke waren in de lengte aan de westzijde Sidon noordwaarts, en Gaza zuidwaarts; aan de oostzijde, Laza noordwaarts, en Sodom zuidwaarts; zijnde aldus de breedte aan de noordzijde Sidon en Laza; aan het zuideinde Gaza en Sodom. 64) Gaza toe, Hebr. Azza. 65) Sodom Hebr. Sedom. Zie van deze stad en de drie volgende, onder Gen. 13:10, Gen. 14:2. Ge 13.10 14.2 66) Gomorra, Hebr. Amora. 67) Adama, Hebr. Adma. 68) Zebom, Hebr. Tsebom. 69) Lasa toe. Hebr. Laschah. 70) zijn Sem Hebr. is geboren, gelijk vs. 25. Ge 10.25 71) [zonen] Dezen hebben meest hun woonplaatsen verkozen, oostwaarts in groot Azi, waarin Syri, Assyri, Mesopotami, Chaldea, enz. gelegen zijn. 72) vader Dat is, niet alleen de stamvader naar het vlees, ten aanzien van de eerstgeboorte; maar ook een voorganger naar den geest, ten aanzien van de wedergeboorte. 73) aller zonen Dat is, der Hebren, [die daarom ook Heber genaamd worden, Num. 24:24] bij wie de kerk Gods met de ware leer en den waren godsdienst langen tijd gebleven is. Anders, kinderen van de overvaart, van de rivier Eurfraat, die Abraham overgevaren is, Joz. 24:3. Zie voorts van Sem, boven Gen. 6:10. Nu 24.24 Jos 24.3 Ge 6.10 74) Jafeth Deze wordt bijzonder genoemd, omdat hij mede deel had in de zegeningen over Sem, door God uitgesproken, waarvan Cham uitgesloten was, boven Gen. 9:25,26,27. Ge 9.25,26,27 75) den grootste Dat is, de oudste. 76) Sems zonen Omtrent de woonplaats zijner nakomelingen zie men op het voorgaande vs. 77) Elam, Van hem zijn afkomstig de Elamieten, dat is, de Perzen; zie van dezen onder Gen. 14:1,9; Jes. 21:2; Jer. 49:34, enz. Dan. 8:2; Hand. 2:9. Ge 14.1,9 Isa 21.2 Jer 49.34 Da 8.2 Ac 2.9 78) Assur, De stamvader der Assyrirs, een volk genoeg bekend in de Heilige Schrift. Verg. boven vs. 11. Ge 10.11 79) Arphachsad, Van dezen meent men dat de Chalders voortkomen, genoemd Casdim of Chasdim. 80) Lud, Van wie afkomstig zijn die van Lydi in Klein-Azi. 81) Aram. De stamvader der Syrirs; zie van een anderen Aram, onder Gen. 22:21, van welke beiden men meent, dat het land Syri en de Syrirs hun naam hebben. Ge 22.21 82) Uz, Hebr. Uts. Men houdt het er voor dat deze de stamvader is van de bewoners van het land Trachonitis; volgens het gevoelen van anderen, van enigen die omtrent Idumea woonden. Zie van Utz (Uz), Job 1:1; Klaagl. 4:21. Job 1.1 La 4.21 83) Hul, Van dezen meent men, dat zij het land der Palmyrenen in Syri bewoond hebben, of Armeni. 84) Gether Van dezen waren de Bactrirs, of die Apamene in Syri bewoonden. 85) Mas. Anders, Mesech, 1 Kron. 1:17, die bewoond heeft [zoals men meent] het opperdeel van Syri tussen Cilici en Mesopotami, aan een gedeelte van den berg Aman genaamd Masius; anderen plaatsen hen in Mysi. 1Ch 1.17 86) Arphachsad Verg. onder Gen. 11:13,15. Ge 11.13,15 87) want in zijn dagen Dat is, omtrent den tijd zijner geboorte zijn de bewoners der aarde van elkander gescheiden door de verdelingen der spraken hetwelk in het volgende hoofdstuk verhaald wordt. 88) Joktan Van de nakomelingen van dezen kan men niet veel bericht in de Heilige Schrift, noch bij andere schrijvers vinden. 89) Scheba, Deze is te onderscheiden van een anderen Scheba, den zoon van Cus, den zoon Chams. Zie boven vs. 7. Ge 10.7 90) Ophir, Zie 1 Kon. 9:28, 1 Kon. 22:49; Ps. 45:10; Jes. 13:12. 1Ki 9.28 22.48 Ps 45.9 Isa 13.12 91) Havila, Deze is te onderscheiden van een Havila, afkomstig van Cus, den zoon Chams; zie van dezen boven vs. 7. Sommigen menen dat het land der Ismalieten en Amalekieten naar hen aldus genoemd is, Gen. 25:18; 1 Sam. 15:7. Ge 10.7 25.18 1Sa 15.7 92) het oosten. Dat is, van Chaldea. Zie Num. 23:7. Nu 23.7 93) geboorten, Zie boven Gen. 5:1. Ge 5.1
Copyright information for
DutKant