Genesis 11:7

17) laat ons nedervaren,

Verg. boven 1, de eerst aantekening op vs. 26.

Ge 11.26

18) hore.

Dat is, versta; alzo wordt het woord horen voor verstaan genomen, onder Gen. 42:23; Deut. 28:49; 1 Kon. 3:9; Jer. 5:15; 1 Cor. 14:2.

Ge 42.23 De 28.49 1Ki 3.9 Jer 5.15 1Co 14.2

Isaiah 18:4

14) Ik zal stil zijn,

Menselijkerwijze van God gesproken, gelijk koningen, in hunne paleizen zittende, niettemin op alles toezien en hun koninkrijk bezorgen; alzo belooft God dat Hij zijne kerk, onderwijl Hij zijne oordelen over deze heidense volken [waarvan Jes. 18:5,6] uitvoert, zal verschonen, verkwikken en weldoen, gelijk een zonneschijn na den regen en een dauwige wolk in den oogst lieflijk zijn. Anderen verstaan dat hier begint de beschrijving van Gods oordeel, alsof God zeide: Ik zal wel toelaten dat de Moren woelen en zich tot tegenweer verzamelen; of [gelijk anderen] dat de Assyri‰rs een tijdlang met hun geweld voortgaan; maar het zal hun tot hun eigen verderf strekken, gelijk onmatige hitte na groten regen het teder gewas, en een dikke, natte, mistige wolk den oogst bederven.

Isa 18.5,6

Isaiah 26:21

73) uit Zijn plaats

Dat is, uit den hemel; Micha 1:3; Rom. 1:18.

Mic 1.3 Ro 1.18

74) over hen

Dat is, de Heere zal van den hemel het bloed van zijn volk, hetwelk de vijanden vergoten hebben, wreken.

75) haar bloed

Zie de aantekening Gen. 4:10, en Job 16:18.

Ge 4.10 Job 16.18
Copyright information for DutKant