Genesis 12:15

30) Farao's vorsten,

Dat is, de voornaamste heren, edellieden en officieren van Farao's hof, die gemeenlijk met zulke diensten hun vorsten zoeken te behagen.

31) Farao;

Een algemene titel van alle koningen van Egypte, dien zij behouden hebben, totdat zij naderhand den naam van Plolomaeus bekomen hebben.

32) weggenomen

Niet naar den koning, maar naar het koninklijke vrouwengetimmer, om aldaar naar de wijze van het land toebereid te worden voor de koning haar tot zijne huisvrouw zou nemen; zie Esth. 2:8,9; intussen droeg God zorg voor Abram en de kuisheid zijner huisvrouw.

Es 2.8,9

33) naar het huis

Te weten, om geleid te worden naar Farao's huis. De Hebre‰n begrijpen dikwijls onder ‚‚n woord de betekenis van nog een ander, gelijk hier en elders geschiedt met het woord Lakach, nemen. Zie onder Gen. 18:7; Ps. 143:3; Ezech. 28:16.

Ge 18.7 Ps 143.3 Eze 28.16

Jeremiah 36:21

31) Jehudi,

Van welken boven Jer. 36:14.

Jer 36.14

32) halen;

Hebreeuws, nemen; dat is nemen en brengen, waarvoor wij zeggen, halen. Zie Gen. 12:15.

Ge 12.15

33) omtrent den koning stonden.

Of, bezijden, tegenover, om.

Jeremiah 38:14

28) liet den profeet Jeremia

Hebreeuws, nam tot zich; gelijk boven Jer. 37:17.

Jer 37.17

29) derden ingang,

Of, vorstelijksten, voornaamsten. Dit kan men verstaan van de galerij, door welke de koning opging in des HEEREN huis; zie 1 Kon. 10:5, met de aantekening.

1Ki 10.5

30) een ding vragen,

Of, naar het woord vragen: te weten des HEEREN; zie Ezech. 3:17, en Ezech. 33:7, en boven Jer. 37:17.

Eze 3.17 33.7 Jer 37.17

Jeremiah 40:1-2

1) woord,

De woorden dezer profetie volgen eerst Jer. 42:7, enz. maar hier wordt in het volgende ingevoegd een verhaal van de geschiedenissen, die tot de voorzegde profetie de aanleiding hebben gegeven.

Jer 42.7

2) had laten gaan

En de andere dingen ook geschied waren, die onder, na Jeremia's loslating, worden verhaald, te weten dat Gedalia verraderlijk was omgebracht en de Joden naar Egypte wilden trekken.

3) Rama;

Zie 1 Kon. 15:17.

1Ki 15.17

4) laten halen,

Hebreeuws, genomen had. Zie boven Jer. 37:17; alzo terstond Jer. 40:2.

Jer 37.17 40.2

5) gevangenen van Jeruzalem en Juda,

Hebreeuws, gevangenis, of gevankelijke wegvoering; gelijk elders dikwijls.

6) HEERE, uw God,

Aldus spreekt een heiden, tot beschaming der Joden. Hieruit blijkt dat de koning van Babel verstaan had wat Jeremia geprofeteerd had; vergelijk boven Jer. 39:11.

Jer 39.11

7) kwaad over deze plaats gesproken.

Ongeluk, ellende, kwaad der straf.

Copyright information for DutKant