Genesis 16:6-8
13) in uwe hand, Dat is, in uw geweld, onder uw gebied of macht, gelijk ook, Gen. 24:10, en hoofdstuk Gen. 39:4,6,8; Num. 31:49; Joz. 9:25; 1 Sam. 14:48; 2 Kon. 8:20. Abram wil zeggen: Ofschoon ik haar tot een tweede vrouw genomen heb, zo heb ik haar nochtans aan uw gebied niet onttrokken; daarom, zo zij misdoet, gebruik uw recht, als over ene die onder u staat. Ge 24.10 39.4,6,8 Nu 31.49 Jos 9.25 1Sa 14.48 2Ki 8.20 14) de engel Dat is, het hoofd der engelen, de Heere Christus, die daarom ook HEERE genoemd wordt, vs. 13, en Gen. 18:26,33; Richt. 6:14, en Richt. 13:19,22. Ge 16.13 18.26,33 Jud 6.14 13.19,22 15) vond haar Dit woordje drukt uit het wakende oog des Heeren over deze dwalende en bedroefde Hagar. 16) Sur. Hebr. Schur. Vanwaar men ging naar Egypte, waarvan zij was; zie onder Gen. 25:18; Exod. 15:22; en 1 Sam. 15:7. Ge 25.18 Ex 15.22 1Sa 15.7 Genesis 22:17-18
31) Voorzeker Hebr. zegenende zegenen, en vermenigvuldigende zal Ik vermenigvuldigen. 32) aan den Hebr. aan de lip der zee; alzo onder, Gen. 41:4; Joz. 11:4, 1 Sam. 13:5. Ge 41.4 Jos 11.4 1Sa 13.5 33) de poort Dat is, gebied, geweld, steden en landen, want bij de ouden is in de poort het gericht geweest, Deut. 21:19; en Deut. 22:15; Amos 5:12,15; Zach. 8:16, idem, der steden sterkte. Zie Richt. 5:8; Ps. 147:13; Jes. 22:7; Ezech. 21:22. Hierom zijn ook poorten de steden zelf, Deut. 22:15 en Deut. 18:6, ja de steden van een geheel land, Jer. 14:2. Dit is ten aanzien van het lichamelijke vervuld in Jozua, David, enz., maar voornamelijk en geestelijk in den Messias, Ps. 2:8,9 en Ps. 110:1,2,3; Col. 2:15, die zijn kerk en dienstknechten ziujn overwinning deelachtig maakt; 1 Cor. 15:57; 2 Cor. 2:14 en 2 Cor. 10:5,6. De 21.19 22.15 Am 5.12,15 Zec 8.16 Jud 5.8 Ps 147.13 Isa 22.7 Eze 21.22 De 22.15 18.6 Jer 14.2 Ps 2.8,9 110.1,2,3 Col 2.15 1Co 15.57 2Co 2.14 10.5,6 34) in uw Dat is, in Christus, die uit uw zaad naar het vlees voortkomen zal. Zie boven Gen. 12:3. Ge 12.3 35) zullen Zie Hand. 3:25; Gal. 3:8,16. Ac 3.25 Ga 3.8,16 36) alle Niet alleen, die uit uw vlees zullen voortkomen, maar ook alle andere volken, die in uw zaad aan den Messias geloven zullen. Zie Gal. 3:29. Ga 3.29 37) naardien Zie Gen. 22:16. Ge 22.16 Psalms 2:8
19) Eis van mij Zie Joh. 12:28, en hoofdstuk Joh. 17: Hebr. 5:7,9. Joh 12.28 Heb 5.7,9 20) einden Dat is, niet alleen de Joden, maar ook alle inwoners des aardrijks, zullen uw Koninkrijk onderworpen zijn; waarvan Gij de gelovigen zult behouden, de hardnekkigen behandelen gelijk volgt. Aangaande de manier van spreken hier gebruikt, verg. Lev. 25:46. Jes. 14:2. Zef. 2:9. Le 25.46 Isa 14.2 Zep 2.9 Hebrews 2:5
12) Want Hij heeft Na het einde der tussengevoegde vermaning komt de apostel weder tot verklaring der leer. Want deze woorden sluiten aan bij het einde van het voorgaande hoofdstuk, waar hij gezegd had, dat God de Vader alles aan de voeten van Christus had onderworpen, en hij gaat alzo voort tot de verklaring van de nederheid en verhoging der mensheid van Christus. 13) de toekomende wereld, Dat is, van wier toekomst of stand de profeten zoveel hebben gesproken, en waar David van spreekt in de aangetekende plaats, Ps. 110; welke wereld toekomende wordt genoemd, ten opzichte van Gods beloften in het Oude Testament, en van de oprichting aller dingen, die door het zitten van Christus ter rechterhand Zijns Vaders, door de gehele wereld is begonnen, en ten uitersten dage zal voleindigd worden. Hebrews 4:3
7) gaan in de rust, Namelijk waar David Ps. 95 van spreekt en de apostel hierna Hebr. 4:9. Heb 4.9 8) gelijk Hij gezegd heeft: Namelijk niet met klare woorden, maar door een noodwendig gevolg. Want indien God zweert, dat de ongelovigen in Gods rust niet zullen ingaan, zo belooft Hij daarentegen, dat de gelovigen daar zullen ingaan. 9) Indien zij zullen ingaan Zie hiervoor Hebr. 3:11. Heb 3.11 10) hoewel [Zijn] werken Of daar nochtans; en de apostel wil daarmee bewijzen, dat elders in de Schrift wel wordt gesproken van tweerlei rusten, namelijk van den Sabbatdag en van het land Kanan, doch dat David in Ps. 95 van geen van deze twee eigenlijk spreekt, maar van een andere rust, die door deze twee was betekend, en den gelovigen nog open stond. De reden waarmede de apostel dat bewijst, is omdat de rust Gods op den Sabbat na de schepping aller dingen zo lang, namelijk omtrent drie duizend jaren voorbij was, en dat de Isralieten al lang, namelijk over de vierhonderd jaren, tevoren door Jozua in de rust van het land Kanan gebracht waren, daar David hier spreekt van ene rust, waar de gelovigen nog dagelijks toe worden genood, gelijk hij uit het woord heden bewijst, en die derhalve voor hen nog werd bewaard en opengehouden, gelijk hij in Hebr. 4:9 besluit. Heb 4.9 11) al volbracht waren. Grieks geworden, of geschied waren. Want in zes dagen heeft God hemel en aarde geschapen en rustte daarvan op den zevenden dag. Hebrews 11:9-10
29) in tabernakelen gewoond Namelijk gelijk vreemdelingen en reizigers plachten, om die weder te kunnen opnemen en naar andere plaatsen te voeren; gelijk daartoe bij ons de tenten plegen gebruikt te worden. 30) derzelfde belofte. Namelijk van de toekomende bezitting van het land Kanan en vervolgens ook van het eeuwige leven. 31) de stad, Dat is, den hemel, of het hemelse Jeruzalem, waarvan het land Kanan en daarna ook Jeruzalem maar schaduwen waren. 32) die fondamenten heeft, Namelijk welke vast en onbewegelijk waren. De apostel stelt die tegen de tabernakelen, die geen fundamenten hadden. Zie hierna Hebr. 13:14; Openb. 3:12, en Openb. 21:2, enz. Heb 13.14 Re 3.12 21.2 33) Kunstenaar en Bouwmeester God is. Dat is, aftekenaar of ordineerder naar de kunst, gelijk placht te geschieden eer men tot bouwen van de steden voortgaat.
Copyright information for
DutKant