Genesis 18:25

49) Het zij

Hebr. Het zij u verre van te doen naar deze zaak. Hieruit blijkt dat Abraham met de voorgaande vragen God geenszins heeft willen verdenken van onrechtvaardigheid of straf der onschuldigen, want hij wil God niet vermanen omtrent zijn officie, om hem aan te wijzen wat Hij doen moest, maar zichzelven verzekeren van Gods natuur, waardoor Hij niet anders dan recht doen kon.

50) de Rechter

Hier kent Abraham dezen persoon, die met hem sprak, voor den Rechter der wereld, welke is de Heere Christus, Joh. 5:22,27; Hand. 10:42, en Hand. 17:31.

Joh 5.22,27 Ac 10.42 17.31

Malachi 2:17

61) vermoeit den HEERE

Of, maakt den Heere moede; de zin is: Gij murmureert tegen God, omdat Hij u niet straks verhoorde, zo haast als gij Hem aanroept. Het is menselijkerwijze gesproken. Zie Jes. 43:24.

Isa 43.24

62) nog zegt gij:

Anders: indien gijlieden ziedet.

63) vermoeien wij [Hem?]

Of, maken wij Hem moede.

64) is goed in de ogen des HEEREN,

Dat is, die behaagt den Heere, en hij is Hem aangenaam. Dit besloten zij daaruit, omdat het velen goddelozen welging op aarde en velen vromen kwalijk. Zie Ps. 37:1.

Ps 37.1

65) aan zodanigen;

Aan zulk een volk, dat kwaad doet.

66) de God des oordeels?

Of, de God die straft? Alsof zij zeiden: Hij is verre van van ons, men ziet niet dat Hij lichtelijk straft degenen, die tegen Hem misdoen; derhalve is het tevergeefs dat gij ons met Hem dreigt, willen zij zeggen.

Copyright information for DutKant