‏ Genesis 19:4

7) te slapen

Hebr. eer zij nederlagen, of, neder gelegen waren, te weten om te slapen; alzo onder Gen. 28:13; Lev. 14:47, en Lev. 26:6, enz.

Ge 28.13 Le 14.47 26.6

8) van den

Een overgegeven gruwzame moedwilligheid, waarin zij allen hebben samengespannen, jong en oud, van alle hoeken der stad, en dat wel in den nacht.

9) van het uiterste

Te weten, der stad. Versta, van het ene en het andere einde der stad.

‏ Genesis 47:2

1) een deel

Hebr. het einde, of, van het uiterste; dat is, [zoals enigen verstaan] van de jongsten en van de oudsten. Anders, van de aanzienlijkste, of, die in aanzien uitstaken. Verg. Richt. 18:2; 1 Kon. 12:31; Jes. 56:11; Ezech. 33:2.

Jud 18.2 1Ki 12.31 Isa 56.11 Eze 33.2

‏ Judges 18:2

3) uit hun einden,

Anders, van hun uitersten; dat is, beide van hogen en van lagen staat.

4) Zora en van Esthaol,

Zie boven, Richt. 13:2,25.

Jud 13.2,25

5) Micha,

Zie Richt. 17:1, enz.

Jud 17.1

‏ 1 Kings 12:31

50) huis der hoogten;

Dat is, een tempel op een verheven plaats, alwaar altaren opgericht waren, om afgoderij daarop te bedrijven.

51) geringsten

Hebreeuws, uit de einden, of uiterste delen des volks, dat is van de slechtsten en verachtsten des volks, en niet van de aanzienlijken. Of versta dit van beide soorten des volks; te weten, de hoge en de lage. Vergelijk deze manier van spreken met Gen. 47:2, en zie de aantekeningen daarop.

Ge 47.2

52) zonen van Levi.

Uit welke, en namelijk uit het geslacht A„rons, de priesters naar Gods instelling verkoren moesten worden.

‏ Isaiah 56:11

Copyright information for DutKant