Genesis 2:7

13) geformeerd

Of, gebeeld, of gefatsoeneerd, te weten, gelijk een pottenbakker uit leem wat formeert, als: Jes. 45:9; Rom. 9:20,21. Versta dit ten aanzien van des mensen lichaam.

Isa 45.9 Ro 9.20,21

14) uit het

Hebr. stof uit het aardrijk.

15) en in zijne

Dit is menselijker wijze van God gesproken, en wijst ons aan dat de ziel des mensen niet is geschapen uit enige voorgaande materie, gelijk de ziel der beesten, Gen. 1:20,21,24, maar uit niet, door Gods Geest, en van buiten den mensen ingestort.

Ge 1.20,21,24

16) levende ziel.

Dat is, tot een schepsel, dat met leven begaafd is, bestaande uit een lichaam en een redelijke onsterflijke ziel, tezamen den mens uitmakende.

1 Corinthians 15:45

136) geschreven: De eerste

Namelijk Gen. 2:7.

Ge 2.7

137) tot een levende ziel;

Dat is, nadat God zijn lichaam geschapen had uit het stof der aarde, heeft Hij hem een redelijke en onsterflijke ziel ingeblazen, waardoor het lichaam levend is gemaakt en bewogen wordt, en alzo heeft hij boven het verstand, ook een dierlijk of natuurlijk leven, gelijk andere dieren, ontvangen.

138) de laatste Adam

Namelijk Jezus Christus, die ook tegen den eersten Adam gesteld wordt, Rom. 5:17,18,19. Deze woorden worden hier verhaald gelijk daar of ergens elders geschreven, maar worden van den apostel gesteld tegen hetgeen van den eersten Adam gezegd is, dat namelijk gelijk wij van den eersten Adam een natuurlijk of dierlijk lichaam ontvangen hebben, wij ook alzo door den tweeden Adam, namelijk Christus, een geestelijk lichaam zullen verkrijgen.

Ro 5.17,18,19

139) tot een levendmakenden geest.

Dat is, door de vereniging der menselijke natuur met de eeuwige goddelijke natuur, die een levendmakende geest is, is Hij ons geworden een vorst des levens, Hand. 3:15. En gelijk Hij nu na de opstanding een geestelijk lichaam heeft, dat onsterflijk en onverderflijk is, zo zal Hij ook zodanige lichamen geven aan al degenen, die van Hem afkomstig zijn, niet door een natuurlijke voortteling, maar door een bovennatuurlijke wedergeboorte. Want elke Adam deelt zijnen nakomelingen mede zulks als hij heeft.

Ac 3.15

Philippians 2:7

20) Zichzelven

Namelijk gans vrijwillig.

21) vernietigd,

Grieks verijdeld; of ledig gemaakt; dat is, heeft het gebruik Zijner goddelijke heerlijkheid voor een tijd, om het werk onzer verlossing in den staat der nederigheid te volbrengen, gelijk als afgelegd, en Zich daarvan gelijk als ledig gemaakt, en in Zijn menselijke natuur verborgen gehouden, alleen enige klein straten derzelve door zijne wonderwerken en anderszins, altemet latende schijnden, Joh. 1:14, en Joh. 2:11. In het volgende Filipp. 2:8 wordt het verklaard met het woord vernederd.

Joh 1.14 2.11 Php 2.8

22) de gestaltenis

Dit wordt verklaard met de volgende woorden, namelijk dat Hij een ware menselijke natuur heeft aangenomen, en met dezelve een gans nederigen en verachten staat, als van een slaaf of dienstknecht, om alzo voor onze zonden te voldoen, en tot onze verlossing Zijn Vader te dienen. Zie Jes. 53:11.

Isa 53.11

23) en is den mensen

Grieks in gelijkmaking der mensen geworden zijnde; dat is, den mensen gelijk gemaakt zijnde, namelijk niet alleen naar de menselijke natuur door Hem aangenomen, maar ook naar alle zwakheden derzelve, zonder zonde. Zie Hebr. 2:17, en Hebr. 4:15. Of, als een slecht en veracht mens. Zie Richt. 16:7,11, Ps. 82:7.

Heb 2.17 4.15 Jud 16.7,11 Ps 82.7

Hebrews 2:14

37) de kinderen

Namelijk waarvan Jesaja spreekt; dat is, de ware gelovigen, die uit God geboren en leden van Christus zijn.

38) des vleses en bloeds

Dat is, bestaan uit vlees en bloed; of, de zwakke menselijke natuur deelachtig zijn; gelijk 1 Cor. 15:50.

1Co 15.50

39) derzelve deelachtig geworden,

Dat is, heeft deze in enigheid zijns persoons aangenomen, gelijk hij hierna spreekt Hebr. 2:16 en Filipp. 2:7.

Heb 2.16 Php 2.7

40) te niet doen zou dengene,

Dat is, zijne macht of tirannie over de kinderen Gods verbreken en wegnemen.

41) het geweld des doods had,

Namelijk door de zonde, waar hij de mensen toe gebracht had, en waaronder hij die nog hield; om welke zonde de mens den vervloekten dood was onderworpen. Zie Rom. 5:12, en 1 Cor. 15:56.

Ro 5.12 1Co 15.56

42) den duivel;

Namelijk met al zijn engelen, gelijk Christus spreekt Matth. 25:41. Want onder dezen overste worden allen, die onder hem staan, begrepen.

Mt 25.41

Hebrews 2:16

45) Hij neemt de engelen

Dat is, de Schrift zegt nergens, dat Hij de engelen zou aannemen, maar wel het zaad van Abraham, Gen. 12:3, en Gen. 22:18; gelijk ook zulks inderdaad in Zijne menswording is gebleken.

Ge 12.3 22.18

46) Hij neemt het zaad

Dat is, de menselijke natuur uit het zaad van Abraham. Want dat enigen het woord aannemen door helpen verklaren is ongerijmd, dewijl de goede engelen geen hulp van node hebben tot hun verlossing, daar zij niet hebben gezondigd.

Copyright information for DutKant