‏ Genesis 39:10

16) dag op dag

Hebr. dag, dag. Een en hetzelfde woord wordt somtijds tweemalen genomen, om een gedurigheid des tijds te betekenen; Exod. 16:5,21; Lev. 6:12; Deut. 2:27, en Deut. 14:22.

Ex 16.5,21 Le 6.12 De 2.27 14.22

17) haar te zijn;

Dat is, om haar gesprekken daarover aan te horen. Want hij wist wel dat kwade redenen goede zeden bederven. 1 Cor. 15:33.

1Co 15.33

‏ Proverbs 8:34

70) dagelijks

Ene gelijkenis, genomen van de naarstige studenten, die altijd omtrent de leerplaats hunner leraars zijn, •f van de verzoekers, die het uitgaan der raadsheren en advokaten vlijtiglijk waarnemen, •f van de deurwachters des tempels, die stedevast hun werk moesten gadeslaan.

Copyright information for DutKant