Genesis 39:2
3) de HEERE Zie boven, Gen. 21:22, en Gen. 26:24. Ge 21.22 26.24 4) hij was Dat is, hij liep niet weg naar zijn vader of elders, maar voegde zich, met geduld en getrouwheid, in den staat, waartoe hij door God vernederd was. 5) van zijn heer, Hebr. zijner heren; dat is, zijns heren, en zo vervolgens; gelijk ook boven, Gen. 24:10; 2 Sam. 12:8. Ge 24.10 2Sa 12.8
Copyright information for
DutKant