Genesis 45:10-11
20) Gosen Een land in Egypte, nabij het land Kanan gelegen, zeer vruchtbaar, vol weiden, en daarom bekwaam voor die met vee omgingen. 21) verarmt, Dat is, door armoede vergaat. Genesis 48:5
7) zijn mijne: Dat is, ik wil hebben dat zij in de verdeling mijner goederen en van het land Kanan, elk voor een staak of stam gehouden worden, alsof zij uit mij geboren waren, en niet uit u; Joz. 14:4, en Joz. 16:1, en Joz. 17:17. Aldus heeft Jozef, die maar n deel der erfenis met zijn broeders moest hebben, een dubbel gehad, hetwelk Ruben toekwam als de eerstgeborene. Zie boven, Gen. 29:32, maar is hem ontnomen, en op Jozef overgezet, 1 Kron. 5:1,2, om de oorzaak vermeld onder, Gen. 49:3,4. Jos 14.4 16.1 17.17 Ge 29.32 1Ch 5.1,2 Ge 49.3,4 8) Efram Efram wordt voor Manasse genoemd, om de reden vermeld Gen. 48:19. Ge 48.19 Genesis 48:22
39) een stuk lands Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een schouder, of, rug, gelijk boven, Gen. 9:23, en daarnaar bij gelijkenis een stuk, deel, of, streek lands, hoog gelegen, gelijk hier. Maar Jakob, als een profeet, ziet ook op den naam der stad Sichem, die in dat land aan het gebergte gelegen was; zie boven, Gen. 12:6, en naderhand den stam van Efram toegevallen is, Joz. 20:7, waarin ook Jozefs gebeente begraven is geweest, Joz. 24:32, als in het land, dat zijn vader Jakob hem op profetische wijze bezet en gegeven had, Joh. 4:5; wel verstaande, niet alleen het stuk lands, hetwelk hij voor honderd stukken gelds gekocht had, boven, Gen. 33:19, maar ook al het land der stad Sichem, die Simeon en Levi met gewapende hand ingenomen en geplunderd hadden, boven, Gen. 34:25,26. Ge 9.23 12.6 Jos 20.7 24.32 Joh 4.5 Ge 33.19 34.25,26 40) boven uw Te weten, ten aanzien van het recht der eerstgeboorte, Deut. 21:17, hetwelk Ruben verloren had, en op Jozef gebracht was, 1 Kron. 5:1, [zoveel de dubbele erfenis belangde] als de eerstgeborene der waardigste huisvrouw. De 21.17 1Ch 5.1 41) Amorieten Hebr. des Amorieters. Hij stelde n volksnaam voor al de Kananieten, omdat de Amorieten een van de machtigste volken waren in het land Kanan, gelijk blijkt Amos 2:9, alzo ook boven, Gen. 15:16, en Joz. 10:5. Am 2.9 Ge 15.16 Jos 10.5 42) genomen heb. Te weten, toen ik na den moord der Sichemieten [vrezende voor de naburige Kananieten] met gewapende hand op mijn hoede heb moeten wezen, om niet overvallen te worden. Dewijl nu God deze mijn zorg gezegend heeft, zendende een verschrikking over de omliggende inwoners, zo heb ik daar dat stuk lands behouden, hetwelk ik nu door Gods zegen houd het mijne te zijn in eigendom, gelijk het hierna uwen nakomelingen zal toebehoren in gebruik en bezitting. Of anders, nemen zal door het zwaard en den boog mijner nakomelingen. 1 Chronicles 5:1-2
1) ontheiligd had, Te weten, beslapende Bilha zijns vaders bijwijf, Gen. 35:22. Zie Gen. 49:4. Ge 35.22 49.4 2) eerstgeboorte Dat is, het recht, dat de eerstgeborene had boven zijn broeders, genietende dubbele portie of deel in het erfgoed, Deut. 21:17. Dit werd Jozef en zijnen zonen gegeven, want in de uitdeling van het land Kanan zijn Efram en Manasse nevens de andere stammen in het lot gesteld, om hun deel te hebben. Zie van Jozef Gen. 48:22, en van zijn zonen, Gen. 48:5. De 21.17 Ge 48.22,5 3) Juda Van de heerlijkheid en treffelijkheid van Juda, zie Gen. 49:8, enz. Ge 49.8 4) uit hem; Anders, hij werd tot een voorganger voor, of, boven hem; te weten, boven Jozef. Of, aangaande den voorganger was hij meer dan hij; te weten, dan Jozef. Eerst zijn de koningen, daarna de vorsten of regenten des lands, uit den stam van Juda, uit den huize Davids geweest, tot de tijden van Herodes, als de Silo gekomen is; Gen. 49:10. Ge 49.10 5) de eerstgeboorte Te weten, zoveel de dubbele portie der goederen aanging, gelijk 1 Kron. 5:1 gezegd is. Zie Gen. 48:5, en Gen. 49:22, enz. 1Ch 5.1 Ge 48.5 49.22 Psalms 80:1-2
1) schoschannim; Zie de aantekeningen bij Ps. 45:1. Ps 45.1 2) ene Dat is, ene betuiging, of verklaring des geloofs aan Gods genadige belofte in de grote zwarigheid zijner kerk. 3) Asaf Of, voor Asaf, gelijk Ps. 79:1. Ps 79.1 4) O Herder Verg. Ps. 23:1, en Ps. 48:15; Jes. 40:11; Ezech. 34:12,14,15; Joh. 10:11, en 1 Petr. 2:25. Ps 23.1 48.14 Isa 40.11 Eze 34.12,14,15 Joh 10.11 1Pe 2.25 5) Jozef Jozef, dat is, de nakomelingen van Jozef, te weten de stammen van Efram en Manasse, die van Jozef afkomstig waren. De Heilige Schrift begrijpt somtijds onder den naam van Jozef al de andere stammen, en voornamelijk de tien stammen, overmits Jozef de voornaamste en geachtste was onder de kinderen van Jakob; zie Gen. 49:26, en Ps. 81:6. Ge 49.26 Ps 81.5 6) die Of, die op de cherubim pleegt te zitten; want nadat de tempel door de Chalden was afgebroken en verwoest, zat de Heere niet langer op de cherubim. Van de cherubim, zie de aantekeningen bij 1 Sam. 4:4. 1Sa 4.4 7) verschijn Dat is, toon ons uwe gunst en genade, ons verlossende uit deze langdurige gevangenis, in welke wij nu langen tijd als in duisternis gezeten hebben.
Copyright information for
DutKant