‏ Genesis 50:19

41) ben ik in

Dat is, ben ik God, die de macht zou hebben u kwaad te doen, die God door mij goed doen en behouden wil?

‏ 1 Samuel 2:5

14) hebben zich verhuurd

Dat is, zij zijn zo arm geworden, dat zij zich hebben moeten verhuren, opdat zij den kost krijgen mochten.

15) hongerig waren,

Vergelijk Job 18:12.

Job 18.12

16) zijn het niet meer;

Hebreeuws, hebben opgehouden; te weten, te zijn, of hongerig te zijn.

17) zeven heeft gebaard,

Dat is, velen gelijk Ruth 4:15; zie onder, 1 Sam. 2:21.

Ru 4.15 1Sa 2.21

18) krachteloos is geworden.

Te weten, om kinderen te ontvangen en te baren.

‏ Psalms 113:9

7) Die de onvruchtbare

Dat is, die de onvruchtbare vrouw een huisgezin geeft, waar zij tevoren in 't geheel geen gezin had.

8) een blijde moeder

Te weten, zich verblijvende doordien Hij haar kinderen verleent. Zie Ps. 68:7.

Ps 68.6

‏ Psalms 127:3

11) een erfdeel des HEEREN;

Dat is, een zegen van den Heere gegeven, gelijk Job 20:29; Ps. 61:6; Jes. 54:17.

Job 20.29 Ps 61.5 Isa 54.17

12) des buiks vrucht

Dat is, de kinderen.

13) ene beloning.

Te weten, van den Heere gegeven. Men geeft somtijds beloning, die men schuldig is voor gedanen dienst, gelijk Gen. 30:28; Num. 18:31. Somtijds uit gratie of uit gunst, Rom. 4:4; gelijk God zijnen dienaren geeft; Gen. 15:1; Jes. 62:11.

Ge 30.28 Nu 18.31 Ro 4.4 Ge 15.1 Isa 62.11
Copyright information for DutKant