‏ Hebrews 11:1

1) is een vaste grond

Of een vast vertrouwen; dat is, hetgeen doet bestaan, of vast en als tegenwoordig staan de dingen die van God in Christus beloofd zijn, en die derhalve door de hoop worden verwacht, hetwelk niet alleen geschiedt door een toestemming van Gods beloften in ons verstand, maar ook door een vertrouwen op deze in onzen wil; zie Rom. 4:18, enz. en hiervoor Hebr. 3:14. Grieks hypostasis; dat is, zelfstandigheid; van welk woord, zie ook 2 Cor. 9:4, en 2 Cor. 11:17.

Ro 4.18 Heb 3.14 2Co 9.4 11.17

2) een bewijs

Of overtuiging; want het geloof ziende op Gods openbaring en belofte, overtuigt en verzekert het hart des mensen veel sterker van de waarheid der zaak, dan enig ander bewijs uit de natuurlijke rede voortgebracht.

3) der zaken, die men niet ziet.

Dat is, zelfs die door natuurlijke zinnen of rede door ons niet worden begrepen; of, die niet tegenwoordig zijn voor onze ogen. Want hoewel de dingen, die gezien worden ook wel geloofd worden, gelijk Christus tot Thomas spreekt, Joh. 20:29; nochtans is dit eigenlijk niet het Goddelijk geloof, dat is ons door den Heiligen Geest wordt gewrocht, hetwelk alleen op Gods belofte of openbaring ziet, het zij de dingen nu verleden, tegenwoordig, of toekomende zijn, gelijk uit de voorbeelden, die Paulus voortbrengt, zal blijken.

Joh 20.29
Copyright information for DutKant