Hebrews 11:8-10
27) geroepen zijnde, Namelijk uit Ur der Chalden. Zie Hand. 7:2, enz. Ac 7.2 28) naar de plaats, Dat is naar het land Kanan, hoewel hem in zijn eerste beroeping zulks nog niet bekend was. Zie Gen. 12:1. Ge 12.1 29) in tabernakelen gewoond Namelijk gelijk vreemdelingen en reizigers plachten, om die weder te kunnen opnemen en naar andere plaatsen te voeren; gelijk daartoe bij ons de tenten plegen gebruikt te worden. 30) derzelfde belofte. Namelijk van de toekomende bezitting van het land Kanan en vervolgens ook van het eeuwige leven. 31) de stad, Dat is, den hemel, of het hemelse Jeruzalem, waarvan het land Kanan en daarna ook Jeruzalem maar schaduwen waren. 32) die fondamenten heeft, Namelijk welke vast en onbewegelijk waren. De apostel stelt die tegen de tabernakelen, die geen fundamenten hadden. Zie hierna Hebr. 13:14; Openb. 3:12, en Openb. 21:2, enz. Heb 13.14 Re 3.12 21.2 33) Kunstenaar en Bouwmeester God is. Dat is, aftekenaar of ordineerder naar de kunst, gelijk placht te geschieden eer men tot bouwen van de steden voortgaat.
Copyright information for
DutKant