Hebrews 11:9-10

29) in tabernakelen gewoond

Namelijk gelijk vreemdelingen en reizigers plachten, om die weder te kunnen opnemen en naar andere plaatsen te voeren; gelijk daartoe bij ons de tenten plegen gebruikt te worden.

30) derzelfde belofte.

Namelijk van de toekomende bezitting van het land Kana„n en vervolgens ook van het eeuwige leven.

31) de stad,

Dat is, den hemel, of het hemelse Jeruzalem, waarvan het land Kana„n en daarna ook Jeruzalem maar schaduwen waren.

32) die fondamenten heeft,

Namelijk welke vast en onbewegelijk waren. De apostel stelt die tegen de tabernakelen, die geen fundamenten hadden. Zie hierna Hebr. 13:14; Openb. 3:12, en Openb. 21:2, enz.

Heb 13.14 Re 3.12 21.2

33) Kunstenaar en Bouwmeester God is.

Dat is, aftekenaar of ordineerder naar de kunst, gelijk placht te geschieden eer men tot bouwen van de steden voortgaat.

Hebrews 11:14-16

41) zulke dingen zeggen,

Namelijk dat zij vreemdelingen en gasten zijn op aarde.

42) een vaderland zoeken.

Namelijk dat buiten deze wereld in den hemel is, gelijk Hebr. 11:16 wordt verklaard.

Heb 11.16
43) van hetwelk zij uitgegaan waren,

Namelijk hier op aarde, gelijk daar was het land van Mesopotami‰ of Chaldea, waar Abraham met zijn geslachten uit vertrokken was.

44) schaamt Zich God hunner niet,

Dat is, verontwaardigt zich niet.

45) genaamd te worden;

Namelijk zelfs na hun dood, gelijk hij doorgaans wordt genoemd de God van Abraham, Izak en Jakob. Zie Exod. 3:6. Waaruit Christus zelf besluit, dat deze dan niet alleen kinderen Gods waren, terwijl zij op aarde leefden, maar dat hunne lichamen ook weder zouden opstaan, zo God niet is een God van doden, maar van levenden, Matth. 22:31,32.

Ex 3.6 Mt 22.31,32

46) een stad bereid.

Namelijk die fondamenten had in den hemel, waarin God zelf zijn heerlijkheid openbaarde, en hen als rechte burgers zou ontvangen, Filipp. 3:20.

Php 3.20
Copyright information for DutKant