Hosea 8:13

45) Mijner gaven,

Dat is, de vrijwillige dankoffers, die zij mij menen te offeren [van de gaven, die Ik hun in der waarheid gegeven heb,] om kwanswijs te betonen dat zij immers naar mij nog vragen en mij niet verachten.

46) [maar] de HEERE

Veranderende mijne offeranden in onheilige mestbanketten, zij zijn niet tot mijn dienst, maar voor hun mond en buik; vergelijk Jer. 7:21.

Jer 7.21

47) aan hen geen

Te weten, aan de offeraars, welker boosheid Hij gedenken wil, gelijk volgt. Anders: daaraan, of aan die; te weten offeranden. Vergelijk Ezech. 20:40, en Ezech. 43:27; Amos 5:22.

Eze 20.40 43.27 Am 5.22

48) welgevallen.

Want zij offeren niet ter plaatse, die van God daartoe is verordineerd, te weten binnen Jeruzalem in den tempel, maar tegen Gods gebod, waar het hun belieft, tot verachting Gods, en voorts zonder geloof en bekering.

49) gedenken,

Betonende zulks door straffen. Alzo Jer. 14:10, en onder Hos. 9:9; zie Gen. 8:1, en zie het tegendeel Ps. 79:8; Jer. 31:34; Ezech. 18:22, enz.

Jer 14.10 Ho 9.9 Ge 8.1 Ps 79.8 Jer 31.34 Eze 18.22

50) bezoeken;

Te weten met straffen; zie Gen. 21:1.

Ge 21.1

51) Egypte keren.

Dat is, in Assyri‰, waar zij behandeld zullen worden gelijk voormaals in Egypte, zij zullen weder gevoerd worden in een nieuw Egypte; vergelijk onder Hos. 9:3, naar Egypte, om met den Egyptenaar te handelen, verlatende den koning van Assyri‰, die daarover verstoord zijnde, hen verderven zal. Zie 2 Kon. 17:3,4,5; [aldus zou men door hunne ongerechtigheid verstaan de meinedigheid en trouweloosheid begaan tegen den Assyri‰r; vergelijk Ezech. 21:23, en Ezech. 29:16,] dan zullen er sommigen naar Egypte trekken om de verwoesting der Assyri‰rs te ontgaan; zie onder Hos. 9:6.

Ho 9.3 2Ki 17.3,4,5 Eze 21.23 29.16 Ho 9.6

Hosea 9:6

20) gaan daarhenen

Dat is, zullen voorzeker uit hun land moeten weggaan; of zij gaan heen, dat is zij gaan verloren, of verdwijnen.

21) verstoring;

Die de Assyri‰r zou aanrichten.

22) Egypte zal ze verzamelen,

Uit deze woorden schijnt afgenomen te kunnen worden dat er een gedeelte van Isra‰l voor den Assyri‰r zou vluchten naar Egypte, menende aldaar wel ontvangen en geholpen te zullen worden, omdat zij den Assyri‰r verlatende met den koning van Egypte gehandeld hadden; zie boven Hos. 8:13, maar hoe zij daarover zouden varen, wordt hun hier geprofeteerd. Sommigen gissen dat zij eerst tot die van Juda, daarna met hen naar Egypte getogen zijn.

Ho 8.13

23) Mof zal

De stad Memfis in Egypte, anders [naar sommiger gevoelen] ook genoemd Nof, Jes. 19:13; zie de aantekening aldaar.

Isa 19.13

24) begraven;

En vervolgens zullen zij in hun land niet wederkeren, maar in ballingschap omkomen.

25) begeerte zal er zijn naar hun zilver,

Men zal hun geld zoeken en roven. Of, de pleizierige [plaatsen], of gewenste [schatten] van hun zilver, die zal de netel erfelijk bezitten; begeerte voor begeerlijke dingen, die uit zilver waren, of met zilver sieraad gepronkt.

26) netelen zullen hen erfelijk bezitten,

Hebreeuws, netel; dat is, hun land en woonplaatsen zullen lang woest liggen en onbewoond blijven. Vergelijk Jes. 32:13, en Jes. 34:13, en onder Hos. 10:8. Door de mensen versta, hun land of plaatsen waar zij gewoond hebben; zie Richt. 11:23; Jer. 49:1 met de aantekening.

Isa 32.13 34.13 Ho 10.8 Jud 11.23 Jer 49.1

27) doornen

Hebreeuws, doorn, of distel; vergelijk Job 31:40; Jes. 5:6, en Jes. 7:24.

Job 31.40 Isa 5.6 7.24

28) tenten zijn.

Ter plaatse waar hun heerlijke woningen zullen geweest zijn.

Hosea 10:9

33) Sinds de dagen van Gibea,

Of, meer dan [in] de dagen van Gibea. Zie boven Hos. 9:9 met de aantekening.

Ho 9.9

34) staande gebleven;

Of slechtelijk, daar hebben zij gestaan. Men kan dit verstaan van de verschrikkelijke hardnekkigheid der Gibeanieten en de anderen van Benjamins stam, die in hunne goddeloosheid onbeschaamd bleven staan, stelden zich ten krijg als mannen [zo zij meenden] tegen hunne broeders, maar werden ten laatste bijkans ten enenmale uitgeroeid; of men kan het alzo nemen [hetwelk Isra‰l in het algemeen aangaat, en met de volgende woorden het eenvoudigst schijnt overeen te komen] dat zij te dien tijde door Gods genade nog overeind zijn gebleven, en niet gans uitgeroeid, hoewel zij van beide zijden in gevaar waren van door elkander geheel vernield te worden.

35) kinderen der verkeerdheid,

Zie 2 Sam. 3:34, en versta, de Gibeanieten met alle andere Benjaminieten.

2Sa 3.34

36) niet aangrijpen.

Dat is, zij zullen het nu zo goed niet hebben, hunne straf zal nu veel zwaarder vallen, zij zullen nu niet blijven staan, gelijk te dien tijde.

Copyright information for DutKant