‏ Isaiah 18

1) het land,

De profeet roept wee over Morenland, om de Joden te waarschuwen dat zij op de hulp der Moren niet zouden vertrouwen, dewijl Morenland met Egypte en andere aangrenzende landen, door Gods rechtvaardig oordeel, zwaar zouden geplaagd en verwoest worden, gelijk geschied is, eerst door de Assyri‰rs, daarna door de Babyloni‰rs; zie onder Jes. 20:3,4,5,6, en Jes. 43:3; Ezech. 30:4,5, en Ezech. 38:5; Nah. 3:9,10. Anders: O land, enz. verstaande dat dit ganse hoofdstuk slaat op de tijden van den Messias en de beroeping der Joden en heidenen tot Christus, onder de banier van het heilige Evangelie, mitsgaders der verwerping en langdurige straf der hardnekkige Joden en hun eindelijke bekering.

Isa 20.3,4,5,6 43.3 Eze 30.4,5 38.5 Na 3.9,10

2) dat schaduwachtig is

Dat is, hetwelk vol schaduwen is, of dat schaduw maakt.

3) aan de frontieren,

Hebreeuws, aan de vleugelen; dat is, dat vol schaduwen is aan de grenzen, of einden, gelijk boven Jes. 11:12, en onder Jes. 24:16, en dat vanwege de veelheid der hoge bergen aldaar gelegen, die vele schaduwen maakten. Enigen verstaan hier door de schaduwachtige vleugelen de grote menigte van de zeilen der schepen, die schaduw aanbrengen; dat is, wee het land waar al die schepen zijn. Anderen menen dat door de schaduwen der vleugelen hier beduid wordt dat de Moren en Egyptenaars [als naburen en bondgenoten] andere volkeren onder hunne bescherming gewoon waren te nemen. Vergelijk onder Jes. 30:2,3, enz.

Isa 11.12 24.16 30.2,3

4) dat aan de zijde

Dit is een beschrijving der gelegenheid van Morenland, liggende aan beide zijden der rivieren de Nijl, Astapus, Astaboras, enz., gelijk de kaarten en landbeschrijvers aanwijzen. Vergelijk Zef. 3:10.

Zep 3.10
5) Dat gezanten

Anders: Hij zendt gezanten, enz., verstaande dit van God, die door zijne regering beschikt dat de Moren verschrikt worden door de tijdingen van de aankomst des vijands, uit vergelijking van Ezech. 30:9. Anderen verstaan het van de Moren, [of hun koning Tirhaka, 2 Kon. 19:9], die gezanten zonden om te zamen met de Egyptenaars den Assyri‰r [op der Joden begeerte] den krijg aan te zeggen, of, [gelijk sommigen] tot de Joden, om hun hulp te beloven, of, [gelijk anderen] tot verscheidene naastgelegen volken, om een groot krijgsheir te verzamelen tegen den inval der Assyri‰rs.

Eze 30.9 2Ki 19.9

6) in schepen

Dusdanige schepen en schuiten gebruikte men in die landen, vanwege de lichtheid, en omdat zij zo haast niet braken of barstten als de houten, wanneer zij ergens tegen de klippen aanstootten, waar de rivier de Nijl vol van is. Hebreeuws, in vaten.

7) snelle boden!

Hebreeuws, lichte boden; zie Job 7:6.

Job 7.6

8) dat getrokken is

Dit kan zijn een beschrijving van de Assyri‰rs, die wijd van hun land waren afgetrokken en door de langdurige oorlogen kaal en berooid. [Vergelijk Ezech. 29:18]. Een vreeslijk volk van den beginne aan en doorgaans, Gen. 10:8,9, enz., die een iegelijk regel en maat wilden stellen, andere volken vertraden, en in hun land vele rivieren hadden, die hetzelve [gelijk gemeenlijk geschiedt] plegen af te spoelen. Sommigen duiden het op de ingezetenen van Morenland en andere volken daaraan gelegen, wijd en zijd verspreid, rank van lijf, dun van haar, wild en vreeslijk, de een aan den ander verre heen gelegen, of dat regelsgewijze zou vertreden worden, of waarover God het richtsnoer zijner straf zou trekken. Vergelijk 2 Kon. 21:13; Jes. 34:11, enz. Anderen nemen het als ene beschrijving van het Joodse volk, dat veel had geleden en van God regel op regel ontvangen, Jes. 28:10, en vanwege de grote wonderwerken Gods vreeslijk was, hoewel vele vijanden [gelijk geweldige rivieren, Jes. 8:7, enz.] hun land beroofden; van welk alles de verstandige lezer zal mogen oordelen.

Eze 29.18 Ge 10.8,9 2Ki 21.13 Isa 34.11 28.10 8.7

9) van dat het was

Dat is, van dien tijd af dat het een volk geweest is en doorgaans henen. Anders: van hun begin af tot hier toe.

10) van regel en regel,

Hebreeuws, een volk des regels regels, of der linie linie.

11) Allen gij ingezetenen

In Jes. 18:3 wordt te kennen gegeven dat dit oordeel Gods, zekerlijk en in het openbaar, als voor de ogen van al de wereld zou vervuld worden, zodat de andere volken getuigen zouden zijn van de waarheid dezer profetie en de Joden beschaamd worden in hun vertrouwen op de hulp der Moren, Egyptenaars, enz.

Isa 18.3

12) men de banier

Anders: wanneer Ik [te weten God] de banier, enz.; dat is, als Ik het vijandig krijgsheir over de Moren zal doen komen; of als Ik door mijnen engel de Assyri‰rs zal verslaan; waarvan sommigen Jes. 18:3 verstaan.

Isa 18.3

13) zult gijlieden

Of, ziet het, en alzo terstond, hoort het.

14) Ik zal stil zijn,

Menselijkerwijze van God gesproken, gelijk koningen, in hunne paleizen zittende, niettemin op alles toezien en hun koninkrijk bezorgen; alzo belooft God dat Hij zijne kerk, onderwijl Hij zijne oordelen over deze heidense volken [waarvan Jes. 18:5,6] uitvoert, zal verschonen, verkwikken en weldoen, gelijk een zonneschijn na den regen en een dauwige wolk in den oogst lieflijk zijn. Anderen verstaan dat hier begint de beschrijving van Gods oordeel, alsof God zeide: Ik zal wel toelaten dat de Moren woelen en zich tot tegenweer verzamelen; of [gelijk anderen] dat de Assyri‰rs een tijdlang met hun geweld voortgaan; maar het zal hun tot hun eigen verderf strekken, gelijk onmatige hitte na groten regen het teder gewas, en een dikke, natte, mistige wolk den oogst bederven.

Isa 18.5,6
15) Want

Of, maar. Dit nu is een beschrijving van Gods oordeel, tot welke aanmerking de volken genodigd zijn, Jes. 18:3.

Isa 18.3

16) voor den oogst,

Met deze gelijkenis en figuurlijke manieren van spreken wordt te kennen gegeven dat God allen tegenweer der Moren, of [gelijk anderen] al het geweld der Assyri‰rs, eer zij het tot volkomenheid zullen brengen, zal te schande maken en hen schrikkelijk verderven.

17) Zij zullen

Te weten Moren, of Assyri‰rs.

18) daarop overzomeren,

Vergelijk Ezech. 31:12,13.

Eze 31.12,13
19) Te dien tijd

In Jes. 18:7 doet God [gelijk elders dikwijls] een troostelijke belofte van de genadige beroeping der Moren, of Assyri‰rs, en dergelijke andere vijandelijke heidense volken, tot de gemeenschap des Heeren Christus en zijne kerk. Vergelijk onder Jes. 19:19 enz., en zie dergelijke profetie‰n van de Moren, Ps. 68:32, en Ps. 87:4; Jes. 45:14; Zef. 3:10, en een aanmerkelijk voorbeeld, Hand. 8:27, enz.

Isa 18.7 19.19 Ps 68.31 87.4 Isa 45.14 Zep 3.10 Ac 8.27

20) het volk, dat

Waarvan boven Jes. 18:2.

Isa 18.2

21) van het volk,

Dat is, van enigen van dit vreeslijk volk. Aldus moet men ook het woord van nemen en verstaan, Matth. 23:34, en van hen zult gij doden; dat is, sommigen van hen zult gij doden.

Mt 23.34
Copyright information for DutKant