Isaiah 27:6
14) In de toekomende Anders: O gij nakomelingen, Jakob zal wortelen schieten. Anders: Aangaande de nakomelingen, Jakob zal wortelen schieten; dat is, de kerk van God zal vaststaan, groeien en bloeien. 15) Jakob Dat is, de nakomelingen van Jakob. 16) zij zullen Te weten, de nakomelingen van Jakob, of Isral. 17) inkomsten Of, vruchten. Isaiah 66:11
48) Opdat gij Opdat gijlieden moogt deelachtig worden de gaven, die de Heere over zijne kerk rijkelijk zal uitstorten. Zie de aantekening Ps. 36:9. Ps 36.8 49) harer vertroostingen; Dat is, van haar veelvoudigen troost, waarmede zij de verslagen conscientin vertroost. Zie 2 Cor. 1:3,4. 2Co 1.3,4 50) met den glans Of, met den overvloed harer glorie of heerlijkheid. Hosea 10:1
1) is een uitgeledigde wijnstok, Of, was, te weten door de schatting van den koning Menahem, die duizend talenten zilver van zijne onderdanen genomen heeft voor den koning van Assyri, Pul, zie 2 Kon. 15:19,20, waarop sommigen dit duiden. Vergelijk boven Hos. 7:9. Anderen verstaan het van de onzinnige verkwisting hunner middelen in allerlei afgoderij, [waarvan in het volgende] en zetten het aldus over [menende de eigenschap der Hebreeuwse woorden wat nader te komen]: Isral is een wijnstok, uitledigende de vrucht [die] hij voor zich brengt, of weglegt; dat is, die zichzelven door zijne afgoderij berooft van hetgeen hij door mijn zegen ontvangt. Of, nader aldus: Isral ledigt den wijnstok uit, hij legt de vrucht voor zich weg; te weten tot afgodisch gebruik. 2Ki 15.19,20 Ho 7.9 2) hij brengt [weder] vrucht voor zich; Dat is, hij begint weder te bekomen, door mijn zegen, dien hij nochtans schandelijk misbruikt. Anders: hij maakt de vrucht zichzelven gelijk, de vrucht is gelijk de boom, gelijk hij van anderen wordt beroofd en uitgeput, alzo put hij zichzelven ook uit van zijn eigen middelen. 3) goedheid zijns lands, Dat is vruchtbaarheid, goede inkomst, die Ik hun genadiglijk verleen. 4) goed gemaakt. Dat is schoon en kostelijk; hoe meer Ik hen zegen, hoe darteler en weelderiger zij in afgoderij worden, waaraan zij hun vermogen ten koste leggen. Vergelijk boven Hos. 2:7, en Hos. 4:7. Ho 2.8 4.7 2 Peter 1:8
35) ledig noch Namelijk gelijk zijn degenen die niet werken. 36) onvruchtbaar Namelijk van goede werken, die vruchten zijn van den Heiligen Geest en van het geloof; Matth. 3:8; Joh. 15:2,16; Gal. 5:22. Mt 3.8 Joh 15.2,16 Ga 5.22 37) laten Grieks stellen. 38) in de kennis van Dat is, in het christengeloof; of tot de kennis, dat is, tot meerdere en overvloediger kennis, gelijk 2 Petr. 3:18. 2Pe 3.18
Copyright information for
DutKant