Isaiah 31
1) dengenen, Dit deden die van Jeruzalem. 2) om hulp Te weten, tegen Sanherib, den koning van Assyri; vergelijk 2 Kon. 18:21,24. 2Ki 18.21,24 3) op paarden, Versta, de sterke paarden van Egypte gelijk blijkt Jes. 31:3. Isa 31.3 4) zien niet Zie boven Jes. 29:19. Isa 29.19 5) zoeken Te weten met het gebed, of raadvragen Hem niet. 6) Hij Te weten de Heere. 7) ook wijs, Niet weiniger maar meer dan gijlieden, alsof de profeet zeide: de Heere weet wel hoe Hij zijne gerichten en bedreigingen zal in het werk stellen, ofschoon de Joden allerlei middelen bedenken om te ontkomen; waren zij wijs, zij zouden Hem raadvragen. 8) kwaad komen, Dat is, straffen, ongeluk over de ongehoorzamen. 9) trekt Zijn woorden Maar Hij doet wat Hij dreigt. 10) tegen het huis Dat is, tegen de goddeloze en ongehoorzame Joden. 11) tegen de hulp Versta, de Egyptenaars, die de Joden zouden tehulp komen. 12) uitstrekken, Of, toewenden, neigen. 13) een volle menigte Of, een groot getal. Hebreeuws, de volheid der herders; dat is, al wat er voor herders omtrent zijn. 14) vanwege Of, omdat hunner een groot getal is. Anders: vanwege het gewoel. 15) nederdalen, Te weten uit den hemel. 16) om te strijden Te weten tegen de Assyrirs. 17) voor den berg Sions Dat is, voor Jeruzalem, of voor zijn volk. Zie de vervulling 2 Kon. 19:35. Anders: op den berg Zion. 2Ki 19.35 18) voor haar heuvel. Of, op haren heuvel. Versta hier door dezen heuvel den berg Moria, op welken de tempel stond. Hij wordt genoemd een heuvel van Zion, omdat hij lager of kleiner is dan de berg Zion, waarop de stad Davids lag. 19) Gelijk Anders: gelijk de vogelen [rondom hun nest] vliegen; te weten om dat te beschermen. 20) doorgaande Of, voorbijgaande, of overspringende. In het Hebreeuws is hetzelfde woord waar pascha, of doortocht, van komt. Versta dan dit alzo: Hij zal de Assyrirs in korten tijd verdelgen, te weten in n nacht, gelijk Hij eertijds de Egyptenaars gedaan heeft; Exod. 12:12, enz. Ex 12.12 21) Hij haar Of, zal hij hen; te weten de burgers van Jeruzalem. 22) Bekeert u Of, keert weder; te weten, gij afvalligen onder de Joden. 23) tot [Hem,] Te weten tot den Heere, dien gij grotelijks vertoornd hebt. 24) van Denwelken Hebreeuws, die de afwijking, of afval diep gemaakt hebben. 25) diep afgeweken zijn. Dat is, zeer wijd, ver. 26) te dien dage Te weten, als hun de Heere tehuiszoeken zal door de Assyrirs, komende om hen te bekrijgen. 27) verwerpen, Dewijl zij zullen zien en bevinden dat zij zich niet helpen kunnen. 28) zijn zilveren afgoden Hebreeuws, de afgoden zijns zilvers en de afgoden zijns gouds; gelijk Jes. 30:22. Isa 30.22 28) zijn gouden afgoden, Hebreeuws, de afgoden zijns zilvers en de afgoden zijns gouds; gelijk Jes. 30:22. Isa 30.22 29) Assur Dat is, de Assyrirs. 30) niet eens mensen, Maar door het zwaard van den engel; zie 2 Kon. 19:35. 2Ki 19.35 31) voor het zwaard Te weten voor het zwaard van den engel. Hebreeuws, voor het aangezicht des zwaards. 32) zullen versmelten. Hebreeuws, zullen tot smelting zijn; dat is, het hart in het lijf zal hun beven en versmelten van angst en vrees. 33) vertaling vs. 8 Isa 31.8 Enigen vertalen Jes. 31:8 aldus: Dan zal Assur door het zwaard vallen niet een machtigen mans, en het zwaard niet eens gemenen mans zal hen verteren; maar hij zal voor het zwaard, [dat is, van vrees voor het zwaard] vluchten, en zijne jongelingen zullen op schatting gebracht worden. Isa 31.8 34) hij zal van vreze Te weten de koning van Assyri. 35) [naar] zijn rotssteen, Of, tot zijn rotssteen; dat is, hij zal naar zijn vaste stad Ninev vluchten, zie 2 Kon. 19:36. Anders: en hun rotssteen zal van vrees wegtrekken. 2Ki 19.36 36) voor de banier Dat is, voor het teken des strijds, hetwelk hun de engel geven zal. Of, voor een opgeworpen banier vervolgen zal. 37) verschrikken, Of, nedervallen, of vernield worden. 38) die te Sion Dat is, die te Zion woont en te Jeruzalem zijne huishouding heeft; en die derhalve niet lijden zal dat de Assyrirs hem daaruit zullen stoten.
Copyright information for
DutKant