Isaiah 58:5

Lamentations 2:10

55) De oudsten

Dat is, de wijste en statigste onder het volk, die wel eertijds op koetswagens of schone paarden door de stad en over het land plachten te rijden en te reizen.

56) zwijgen stil,

Als verbaasd en versuft zijnde vanwege hun grote ellende.

57) zij werpen stof op hun hoofd,

Zij betonen grote tekenen van verslagenheid en van droefheid. Zie Job 2:12.

Job 2.12

58) zakken aangegord;

Dat is, rouwklederen, gelijk Jo‰l. 1:8,13; Jona 3:5,6; zie de aantekening Gen. 37:34.

Joe 1.8,13 Jon 3.5,6 Ge 37.34

59) de jonge dochters van Jeruzalem

Die gemeenlijk plachten omhoog te zien [Jes. 3:16], en met haar schoonheid te pronken, die zien nu nederwaarts, als zijnde beschaamd over zichzelven.

Isa 3.16

Daniel 9:3

10) ik stelde mijn aangezicht tot God, den Heere,

Hebreeuws, ik gaf mijn aangezicht.

11) zak, en as.

Dat is, in een zakkleed en in de as.

Jonah 3:6

12) dit woord

Of, deze zaak, te weten de predikatie van Jona.

13) geraakte tot den koning van Nineve

Dat is, drong door, kwam voor hem.

14) zijn heerlijk overkleed

Of, tabbaard, rok, koninklijken mantel, of overkleed. Hetzelfde Hebr. woord wordt gebruikt van den mantel van den profeet Elia, 2 Kon. 2:8, en van de Babylonische mantel, dien Achan gestolen had, Joz. 7:21, en betekent anders heerlijkheid. Zie Ezech. 17:8; Zach. 11:3, en verg. Gen. 25:25, en Ps. 8:2; Micha 2:8.

2Ki 2.8 Jos 7.21 Eze 17.8 Zec 11.3 Ge 25.25 Ps 8.1 Mic 2.8

15) in de as

Of, op. Zie Job 2:8.

Job 2.8
Copyright information for DutKant