Isaiah 61
1) Geest Dit spreekt Christus, gelijk af te nemen is Luk. 4:17, enz. Zie Joh. 1:33. Lu 4.17 Joh 1.33 2) gezalfd heeft, Door deze zalving wordt verstaan dat Christus naar zijn menselijke natuur met de gaven van den Heiligen Geest zonder mate begaafd en versierd is geworden; en naar den gansen persoon tot onzen Koning, Priester en Profeet van den Vader is verordineerd geworden; zie Hebr. 1:9. Heb 1.9 3) om een blijde boodschap Of, om een goede boodschap te verkondigen of te prediken. Welke tijding of boodschap is dat? Van de vergeving der zonden, zie Ps. 40:10, en Ps. 96:2. Ps 40.9 96.2 4) den zachtmoedigen; Of, nederigen, Luk. 4:18, waar deze woorden van den profeet aangehaald worden, staat den armen, te weten den armen van geest, Matth. 5:3; want den zodanigen wordt het Evangelie gepredikt; Matth. 11:5. Lu 4.18 Mt 5.3 11.5 5) om te verbinden Versta dit geestelijkerwijze, namelijk van de vertroosting der ziel, die door de predikatie van het heilig Evangelie geschiedt. 6) de gebrokenen Dit zijn degenen, die bedroefd en verslagen van harte zijn vanwege hun menigvuldige zonden en overtredingen; zie Ps. 34:19, en Ps. 51:19; Jes. 57:15. Ps 34.18 51.17 Isa 57.15 7) den gevangenen Dat is, dengenen, die onder het geweld des duivels of van zijne aanhangers gevangen liggen, vanwege hun begane zonden; Rom. 7:23; 2 Tim. 2:26, en 2 Tim. 3:6; zie Jes. 42:7. Ro 7.23 2Ti 2.26 3.6 Isa 42.7 8) uit te roepen, Of, te prediken, te verkondigen. 9) den gebondenen Dit is hetzelfde, dat straks gezegd is, met andere woorden. 10) Om uit te roepen Of, om te prediken. 11) het jaar Dat is, den tijd, of het jaar in hetwelk het den Heere behagen of believen zal zijne genade den bedroefden conscientin te openbaren en te bewijzen, te weten door de predikatie van het heilig Evangelie; zie Jes. 40:8; 2 Cor. 6:2; Tit. 3:4. Isa 40.8 2Co 6.2 Tit 3.4 12) den dag Dat is, dien dag, dien God verordineerd of bestemd heeft, in welken Hij alle ongelovigen, onboetvaardigen en vijanden zijner kerk, mitsgaders den duivel, in de eeuwige verdoemenis werpen zal. Zie Jes. 34:8, en Jes. 63:4; Luk. 18:7, en 2 Cor. 10:6. Isa 34.8 63.4 Lu 18.7 2Co 10.6 13) treurigen Te weten die treuren over hunne zonden, waarmede zij God vertoornd hebben; 2 Cor. 7:10,11; Jak. 4:9. Of degenen, die treurig zijn vanwege de ellenden der kerk, Jes. 66:10. Want den dusdanigen belooft Christus vertroosting; Matth. 5:4. 2Co 7.10,11 Jas 4.9 Isa 66.10 Mt 5.4 14) Sions Dat is, der kerk van God. 15) sieraad Dit is, schone klederen of heerlijkheid, welk woord Matth. 6:29 gebruikt wordt voor schone klederen. Hebreeuws, om hun te geven sieraad, enz. Mt 6.29 16) as, Die men op het hoofd placht te strooien en daarin te zitten als men treurde. 17) vreugdeolie Eertijds placht men ten tijde van vreugde het aangezicht met olie te zalven; maar hier wordt gesproken van de vreugdeolie van den Heiligen Geest, Joh. 14:26,27, en Joh. 15:11. Vergelijkt met de woorden van den profeet hetgeen geschreven staat Hebr. 1:9. Joh 14.26,27 15.11 Heb 1.9 18) het gewaad Dat is, een kleed, hetwelk prijzenswaardig is vanwege zijne schoonheid en sierlijkheid; of een kleed, hetwelk men aantrok als men feestdag hield en de gemeente samenkwam om God voor ontvangen genade te danken en te loven. Doch versta hier door het sierlijk gewaad de genaden en giften van den Geest Gods. 19) benauwden Of, beangstigden. Hebreeuws, samengewrongen geest, die van hartzeer en droefenis als samengekrompen is. 20) geest; Dat is, gemoed. 21) eikebomen Bij deze bomen versta degenen, die door het geloof Christus Jezus zijn ingeplant, en die vruchten der gerechtigheid, dat is goede werken dragen. Zie boven Jes. 60:21. De eikebomen der gerechtigheid worden gesteld tegen de eikebomen, die zij misbruikt hadden tot afgoderij. En de gelovigen worden eikebomen genaamd, ten aanzien van hunne sterkte in Christus. Isa 60.21 22) de oude verwoeste Zie de aantekening Jes. 58:12. Dit geestelijkerwijze genomen zijnde, is te zeggen: Zij zullen de ongelovige heidenen tot God bekeren, die langen tijd in hunne zonden als dood gelegen hebben; Ef. 2:1,5. Isa 58.12 Eph 2.1,5 23) van geslacht tot geslacht. Dat is, die van over vele geslachten geschied zijn. 24) uitlanders Te weten de bekeerden uit de heidenen. De zin is: God zal ook uit de heidenen leraars en predikanten verwekken, tot opbouwing zijner heilige kerk in het Nieuwe Testament; Hand. 20:28; 1 Petr. 5:1,2. Ac 20.28 1Pe 5.1,2 25) kudden Of, schapen; dat is gemeenten. 26) weiden; Te weten met Gods Woord. 27) vreemden Hebreeuws, de kinderen van den vreemde. 28) uw akkerlieden Dat is, uwe leraars zijn; Matth. 21:23, enz.; 1 Cor. 3:9. Mt 21.23 1Co 3.9 28) uw wijngaardeniers Dat is, uwe leraars zijn; Matth. 21:23, enz.; 1 Cor. 3:9. Mt 21.23 1Co 3.9 29) priesters Te weten geestelijke priesters, om te offeren de kalveren uwer lippen en uw lichaam tot een redelijken godsdienst eer te begeven; zie Exod. 19:6; Rom. 12:1 Hebr. 13:15; 1 Petr. 2:5,9; Openb. 1:6, en Openb. 5:10. Ex 19.6 Ro 12.1 Heb 13.15 1Pe 2.5,9 Re 1.6 5.10 30) men zal u Of, en tot ulieden zal gezegd worden; o gij dienaars van onzen God. 31) gij zult het Dat is, gij zult de goederen genieten, die u de heidenen mededelen zullen, wanneer zij tot Christus zullen bekeerd wezen. Zie Jes. 60:5. Isa 60.5 32) heerlijkheid Dat is, rijkdom. 33) Voor uw dubbele Die gij geleden hebt van de vijanden der kerk. 34) zullen zij Te weten de vrome Isralieten, of kinderen Gods. 35) juichen Of, overluid roepen. 36) zij Te weten wien tevoren zulke schaamte is aangedaan geweest en die vervolg zijn geworden. 37) in hun land Te weten zo hun eigen als verkregen van de vijanden, van wie zij tevoren zijn vervolgd geweest. 38) zij zullen eeuwige Te weten de godzaligen. 39) den roof Dat is, die brandoffers haat Ik, die door ongerechtigheid geschieden, mij uiterlijk dienende, maar middelerwijl hunne naaste onderdrukkende; zie Spreuk. 15:8, en Spreuk. 21:27. Pr 15.8 21.27 40) hun werk Dat is, dat de dienst, dien zij mij ter ere doen, in den geest en in der waarheid zal geschieden; Joh. 4:24. Anders: hun arbeidsloon. Joh 4.24 41) met hen maken. Zie Jer. 34:18. Jer 34.18 42) En hun zaad Dat is, hunne nakomelingen, of die hun toebehoren, te weten die tot de kerk van Christus behoren, die zullen niet meer bij een zekere natie bepaald wezen, maar zij zullen zich uitbreiden onder alle heidenen. 43) hun nakomelingen Hebreeuws, hunne uitspruitelingen. 44) zullen hen kennen, Zo aan hun heiligen en Godzaligen handel en wandel, als uit den zegen des Heeren, die merkelijk bij hen zal zijn. 45) Ik ben zeer vrolijk Dit spreekt de Christelijke kerk en een ieder lidmaat derzelve, den Heere dankende voor zijne weldaden aan hen bewezen. Hebreeuws, vrolijk zijnde, ben ik vrolijk. 46) den mantel Of, Hij heeft mij bedekt met den mantel der gerechtigheid; dat is, met gerechtigheid als met een kleed, welverstaande met zijne gerechtigheid, die Hij mij toegeigend heeft. 47) priesterlijk Dat is heerlijk, want de priesters waren heerlijk en sierlijk gekleed. Zie Exod. 28. Anders: prinselijk; want het Hebreeuwse woord betekent het ene zowel als het andere. 48) gereedschap. Dat is, sieraad, opschik, gesmijde. Hebreeuws, vaten, of instrumenten. 49) hetgeen Hebreeuws, zijn gezaaide, of hun gezaaide. 50) alzo Dat is, de Heere zal maken dat de kerk van Christus, uit alle heidenen verzameld zijnde, in ware gerechtigheid zal wassen en toenemen, en den Heere meer en meer loven.
Copyright information for
DutKant