Isaiah 9:2

6) Gij hebt

Dit wordt gesproken tot God, aangaande het volk der Joden of Isra‰lieten.

7) [maar]

Anders: en Gij hebt hun de blijdschap groot gemaakt, of: hebt Gij niet de blijdschap groot gemaakt? Naar de eerste overzetting is dit de zin: De Isra‰lieten hebben zich wel meermalen verblijd vanwege de treffelijke weldaden en verlossingen, die zij van uwe hand, o Heere, verkregen hebben, maar dat alles is klein ten aanzien van de overgrote, zo lichamelijke als geestelijke weldaden, die zij van U, Heere God, nog verwachtende zijn. Naar de andere overzetting is dit de zin: Heere, Gij hebt de blijdschap des volks groot gemaakt [sprekende van den stand der kerk van het Nieuwe Testament] doordien zij [bestaande uit Isra‰lieten en heidenen] met elkander eenparig U zullen loven vanwege de grote weldaden, hun in Christus bewezen.

8) blijde wezen

Te weten als zij U zullen danken voor uwe genade en weldaden; namelijk als zij Christus zullen horen prediken en zijne wonderwerken zien zullen.

9) voor Uw aangezicht,

Dit schijnt te betekenen de geestelijke blijdschap des harten, hetwelk alleen voor God openstaat. Of, voor uw aangezicht; dat is, voor U nederbukkende, als zij U komen dankzeggen.

Isaiah 49:6

25) Het is te gering,

Hebreeuws, het is te licht. Alsof Hij zeide: de waardigheid van uw persoon, als die daar zijt de eeuwige en enige Zoon van God de Vader, alsook het hoge ambt waartoe Ik U beroepen hebt, vereist wat meer en wat voortreffelijkers, dan dat Gij alleen het volk van Isra‰l zoudt oprichten en weder terechtbrengen. Ik heb U tot een Zaligmaker der ganse wereld verordineerd; daarom, ofschoon U het grootste deel onder de Joden niet wil kennen noch aannemen, zo zullen er velen onder de heidenen gevonden worden, die het doen zullen, en zal de Christelijke kerk des te minder niet zijn, maar veel meer zal zij daardoor vermeerderd worden.

26) op te richten

Te weten door de predikatie van het heilig Evangelie.

27) de bewaarden

Dat is, degenen, die Ik totnogtoe met grote zorg en naarstigheid bewaard heb, als zijnde mijn erfdeel, ja de appel mijner ogen, Deut. 32:10.

De 32.10

28) ten Licht

Dit is een klare profetie van de bekering der heidenen tot Christus. Zie boven Jes. 42:6; Luk. 2:32; Hand. 13:46,47, en Hand. 26:17,18.

Isa 42.6 Lu 2.32 Ac 13.46,47 26.17,18

29) Mijn heil

Dat is, een heil der heidenen, van mij verordineerd.

Luke 3:32

Acts 13:47

58) tot een licht

Deze woorden worden Jes. 49:6 van Christus gezegd, en worden door de apostelen zeer wel op hun dienst gepast; want overmits de Joden Christus, die hun van de apostelen verkondigd werd, verwierpen, zo volgde dan dat zij Christus voortaan den heidenen moesten voordragen, denwelken hij ook van den Vader tot een licht gesteld was.

Isa 49.6

Acts 16:34

70) de tafel voor,

Namelijk met spijs en drank.

71) verheugde zich,

Zie dergelijke Hand. 8:39.

Ac 8.39

72) gelovig geworden was.

Grieks geloofd had.

Copyright information for DutKant