Jeremiah 15:7-8

17) poorten

Dat is, in de landpalen, uiterste grenssteden, sterkten, waarop gij u nu verlaat; gelijk men het koren in of voor de deuren wel pleegt te wannen en te schudden, om het kaf en stof bij den wind te verstrooien en uit te wannen; alzo enz. Anders: in de steden des lands; dat is, overal.

18) heb Mijn volk

Dat is, Ik zal enz., en zo in Jer. 15:8.

Jer 15.8

19) kinderen

Of, van alles wat zij hebben, of hun lief is; omdat in het volgende van de weduwen gesproken wordt, en het Hebreeuwse woord niet alleen gebruikt wordt van beroving van kinderen, maar ook van andere dingen. Zie 2 Kon. 2:19; Ezech. 36:12,13,14,15, met de aantekening.

2Ki 2.19 Eze 36.12,13,14,15

20) wegen

Dat is, hebben zich van hun bozen handel en wandel niet bekeerd. Zie Gen. 6:12.

Ge 6.12
21) Hun weduwen

Van het volk.

22) meerder

Of, sterker in getal; doordien hune mannen bij menigten zouden omgebracht worden.

23) moeder

Namelijk Jeruzalem. Anders: over de moeder der jongelingen een verwoester op den middag; dat is, over de vergadering der jonge manschap.

24) jongeling,

Den koning van Babel, wakker en fris zijnde in dit werk, als een jongeling.

25) middag;

Vergelijk boven Jer. 6:4.

Jer 6.4

26) de stad

Hebreeuws, de stad, en verschrikkingen of verbaasdheden. De zin kan zijn: Ik, zal dien jongeling haar, te weten de stad, en daar zal enkel schrik zijn, of zodat er grote schrik zal zijn. Of aldus: Ik zal haastiglijk op hen de stad doen vallen en verschrikkingen.

Copyright information for DutKant